Boekrecensie

Titel: J. H. Isings, historieschilder en illustrator
Auteur: Jan A. Niemeijer

Uitgeverij: Kok
Kampen, 2000
ISBN 90 435 0289 9
Pagina's: 224
Prijs: ƒ 59,90

Recensie door G. Ligtenberg - 27 december 2000

Geleerde met
penseel en tekenpen

„Zéér dikwijls heb ik gebeden –geworsteld om een andere taak– even dikwijls heb ik gedacht aan volkomen breuk met al wat op illustratie en op arbeid voor reproductie geleek. Geheel persoonlijk, geheel alleen met mijn werk, zooals 't uit mijn hand komt, wil ik dan exposeren – als 't God belieft.” J. H. Isings kon er soms zó naar verlangen onder het juk van zijn opdrachtgevers uit te komen, vrij te zijn. Jan A. Niemeijer uit Groningen portretteert in het zojuist verschenen boek ”J. H. Isings, historieschilder en illustrator” een gebonden kunstenaar.

Johan Herman Isings (1884-1977) bezat de gave om te tekenen. Al jong woekerde hij met dat talent, daarbij geholpen door zijn rijke fantasie. Toen hij eens een mug doodsloeg op een pas gewitte wand, ontstond er een lelijke bloedvlek. Herman zag er de tooi van een ridderhelm in en maakte snel de 'tekening' compleet, zodat het vuiltje kunstzinnig was weggewerkt.

Dat de jeugdige Herman een ridderfiguur schetste, onderstreept zijn belangstelling voor geschiedenis. Hij kon mateloos genieten van de verhalen van meester Lankamp over de Tachtigjarige Oorlog. Zozeer ging hij op in de gebeurtenissen van vroeger, dat hij na schooltijd eens vanuit Amsterdam –waar hij opgroeide– naar Sloterdijk liep. Daar kon hij Haarlem zien liggen, de stad die door de Spanjaarden werd belegerd. In zijn verbeelding zag hij de strijd in volle hevigheid ontbranden...

Oorlog in Transvaal
Na de lagere school kreeg Herman werk bij een decoratieschilder. Het vervangen van een kapotte ruit hoorde ook tot de werkzaamheden. Op een zaterdagmiddag mocht hij een vernield raam in een lutherse school op de Lijnbaansgracht vervangen. Eenmaal in het gebouw ontdekte hij tot zijn verrassing historische platen van Charles Rochussen (1814-1894).

Zelf zei hij veel later over die kennismaking: „De platen leerden mij iets van compositie, al kende ik het grote woord niet. Maar de echte stoot, de echte les, de echte inleiding heb ik gekregen in de Tijdingzaal van De Telegraaf in de Kalverstraat. De oorlog in Transvaal van 1899-1902 was in volle gang. En tijdschriften als Illustration, National Geographic, London News... die hingen daar breeduit.

Nou, daar zag je grote troepenmassa's die elkaar passeerden, wat je in ons land nooit zou kunnen beleven. Je zag hoe de ene troepenmassa voor die andere schoof, hoe licht en donker waren geschakeerd, wie de voornaamste figuren waren, hoe de kanonnen werden aangesleept, hoe het landschap was, ver en nabij. Nou, dat dronk ik in, dat at ik op... dat raak ik nooit meer kwijt.”

Timotheüs
Isings bekwaamde zich in de avonduren aan de Tekenschool voor Kunstambachten, waar hij les kreeg van onder anderen Georg Rueter (1875-1966) en J. Visser jr. (1856-1938). „Zijn eerste illustraties maakte hij voor een Amsterdams wijkblaadje”, vertelt Niemeijer. „Hij wist zelf maar al te goed dat hij nog veel te leren had, maar toch durfde hij wel met zijn werk naar buiten te treden. Hij was niet ouder dan zeventien of achttien jaar toen hij het lef had om zijn diensten als tekenaar aan te bieden aan ”Timotheüs”, een geïllustreerd weekblad van uitgever J. N. Voorhoeve in Den Haag, dat vooral gelezen werd in protestantse gezinnen. Isings bood aan tekeningen te maken die niet betaald hoefden te worden als ze maar gepubliceerd werden.”

Omdat Herman Isings alleen lagere school had, moest hij zich grotendeels op autodidactische wijze zien te ontwikkelen. Dat lukte hem wonderwel. Hij had een bijzonder helder verstand en was regelmatig te vinden in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, waar hij boeken bestudeerde over kunstgeschiedenis, kostuumkunde, architectuur en meubelkunst. Later was hij zelfs in staat wetenschappelijke publicaties in de drie moderne vreemde talen te lezen.

Belezen
Die belezenheid had hij nodig om zijn werk als illustrator en historieschilder goed te kunnen uitvoeren. Want Isings hechtte aan historische betrouwbaarheid. Zijn afbeeldingen moesten overeenstemmen met de werkelijkheid. Niemeijer: „Hij verdiepte zich sterk in de verhalen die hij moest verluchten en zocht naar die tekstfragmenten waarin iets gebeurde, een bijzondere spanning voelbaar was. Hij bereidde zich grondig voor, studeerde in bibliotheken en zocht in archieven en ging, als het mogelijk was, naar de plaats waar de verhalen speelden. Voor zijn illustraties maakte hij dikwijls heel wat detailstudies, een tijdrovend karwei.”

Vooral voor historische schoolplaten was precisie natuurlijk een eerste vereiste. Als didactische hulpmiddelen moesten ze het onderwijs op een verantwoorde manier ondersteunen en mochten daarom niet louter aan de fantasie van de kunstenaar zijn ontsprongen. Via zijn vriend Cornelis Jetses was Isings terechtgekomen bij uitgever J. B. Wolters in Groningen, voor wie hij een serie kleurige aquarellen voor scholen mocht maken. In 1911 verscheen de eerste: ”Op den Dam, omstreeks 1665”; spoedig volgden andere.

Stad en land reisde Isings af om kennis op te doen. „Om een zeer oude Brabantse boerderij te tekenen ging hij met zijn schetsboek naar het Openluchtmuseum in Arnhem”, vertelt Niemeijer. „Voor de ijsbeer van Nova Zembla maakte hij schetsen in het ijsberenverblijf van Artis. Een andere keer was hij te vinden in stallen om de anatomie van paarden te bestuderen; maar omdat hij daar niet helemaal in slaagde zette hij zijn onderzoekingen voort in een veterinaire kliniek. Daar tekende hij ook eens een grote dode hond die als dode wolf werd afgebeeld bij de hunebedbouwers.”

Had Isings voldoende gegevens verzameld, dan zocht hij de rust op. Niemeijer: „Hij voelde zich het gelukkigst als hij in de intimiteit van zijn huis kon studeren en nadenken en werken aan de uitvoering van zijn opdrachten. Opgesloten in zijn huis en atelier herschiep hij werelden die er allang niet meer waren en die door zijn rijke verbeelding opnieuw tot leven kwamen.”

Kluizenaar
Feitelijk leefde Isings in zijn huis aan de Kolonieweg in Soest als een soort kluizenaar – zelf noemde hij zich eens gekscherend „heremiet.” De dood van zijn eerste vrouw, Clasina, en van hun drie kinderen heeft daar ongetwijfeld toe bijgedragen. In 1918 trad Isings weer in het huwelijk, met Elisabeth Niesten. Zij kregen drie kinderen, die in een sterk isolement opgroeiden. Omdat hun ouders weigerden hen te laten inenten –vanwege de risico's die eraan kleefden– mochten ze niet naar de lagere school. Ze kregen thuis les van een onderwijzeres of meester die na schooltijd langskwam. „De bezorgdheid van de ouders ging zover dat de kinderen zelfs niet mochten zwemmen en schaatsen”, zegt Niemeijer. „Zijzelf beschouwden het achteraf als een groot nadeel dat ze in hun jeugd weinig contacten hadden met andere kinderen en daardoor een tijdlang vreemd stonden tegenover hun eigen leeftijdgenoten.”

Toch zijn ze alledrie goed terechtgekomen. „Hun bijzondere jeugd heeft geen negatieve invloed gehad op hun opleiding en maatschappelijk functioneren. Clasina, de oudste, werd hoogleraar archeologie, Hermine verpleegster en Hans biochemicus”, aldus Niemeijer.

Kinderdoop
Ook in godsdienstig opzicht leefde Isings in afzondering. Lid van een kerk was hij sinds de jaren dertig niet meer. Niemeijer: „Isings was het niet eens met de kinderdoop, hoewel hij zijn eigen kinderen nog wel jong had laten dopen. Ook wees hij de uitverkiezing af. Hij geloofde erin dat iedereen te allen tijde tot bekering zou kunnen komen. Met zijn rechtlijnige karakter vond hij het niet eerlijk om lid van de kerk te blijven als je afwijkende meningen had.”

Isings werd zoekende. Na aansluiting te hebben gezocht bij de Vergadering der Gelovigen belegde hij samenkomsten bij hem thuis. Iedere zondag werd avondmaal gevierd. Na verloop van tijd werd de kring steeds kleiner; uiteindelijk bleven alleen Isings en zijn twee dochters over.

„Voor hem waren deze kleine diensten in familieverband betekenisvol”, zegt Niemeijer. „Hij ging ermee door, indachtig de woorden van Jezus: „Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun midden.”” En de kerk? „Het eindeloze gepraat eromheen kan ik niet verdragen. Het getheologiseer kan ik niet verdragen. Maar de directheid van het ontmoeten is voor mij alles”, zei Isings eens.

Zijn godsdienstige overtuiging gaf hem een grote voorliefde voor het maken van bijbelillustraties. Niemeijer: „De Heilige Schrift was voor hem meer dan alleen een indrukwekkend boek met prachtige literaire verhalen in uiteenlopende genres. Het wezenlijke was voor hem de Goddelijke boodschap die erin doorklinkt. Dat betekende alles voor hem, bezielde hem, was drijfveer voor al zijn handelen. En hij wilde maar al te graag met tekenpen en penseel daarvan iets doorgeven.”

Grieks en Latijn
Ook op die bezigheid bereidde hij zich grondig voor. „Om de verhalen uit de Bijbel goed te kunnen doorgronden, bestudeerde hij talloze wetenschappelijke bronnen”, licht Niemeijer toe. „Hij leerde zelfs nieuwtestamentisch Grieks, het zogenaamde Koine-Grieks, om het Nieuwe Testament in de grondtekst te kunnen lezen. Die taal heeft hij goed leren beheersen. Ook las hij het Nieuwe Testament in het Latijn van de Vulgata, de bijbelvertaling van Hiëronymus die eeuwenlang in gebruik is gebleven. Isings is altijd sterk theologisch geïnteresseerd geweest, deed veel aan bijbelstudie en las regelmatig theologische werken, vaak in de Engelse taal.”

Isings bleef tot het einde van zijn leven aan het werk. „Ik behoor niet tot de mensen die de rust en de vrijheid van ”de oude dag” kennen. Behoeft ook niet – als mijn werk maar dienstbaar blijft en een klaar getuigenis behoudt. Dáárvoor werk ik en... word ik gesloopt”, verklaarde hij op hoge leeftijd. De indrukwekkende bibliografie in Niemeijers boek getuigt van de tomeloze inzet die Isings aan de dag legde. De lijst –samengesteld door de Isings-verzamelaars Ad Hörst en Anko Huizinga– bestaat uit gereproduceerd werk van de kunstenaar: illustraties uit jeugdboeken en romans (van L. Penning tot W. G. van de Hulst), platen bij bijbelverhalen, op kalenders, in schoolboeken, religieuze werken, kerkhistorische boeken en in periodieke uitgaven en natuurlijk de 44 historische wandplaten.

Over z'n eigen prestaties bleef Isings altijd nederig. Een kerstgroet van zijn uitgever maakte hem zelfs op 79-jarige leeftijd nog klein: „Ik meen, dat ook ik erbij behoor, al weet ik niet recht meer hoe!” schreef hij terug. „Te groot voor een vingerdoekje – te klein voor servet of tafellaken. Eén uit de achtergrond – al verder, vrees ik. (...) Komt dan Uw kerstgroet, dan is het mij, alsof één der feestelijke tafels wat dichterbij wordt geschoven. ”Schik óók aan!” En dan kom ik –schoorvoetend– naderbij.”

Na-vormen
Deze bescheidenheid verhinderde hem niet aan de bel te trekken wanneer de kwaliteit van zijn werk in het geding was. Waren de afdrukken van zijn aquarellen niet mooi van kleur, dan liet hij dat in felle bewoordingen weten. Over de kunst zelf had hij een duidelijke opvatting. „Zoals God werkt, zo werkt een kunstenaar. Hij denkt na wat God heeft voorgedacht. Een kunstenaar kan niet scheppen, wat ze ook beweren, dat kan 'ie niet. Hij kan na-vormen.”