Boekrecensie

Titel: Maurits van Nassau. De winnaar die faalde
Auteur: A. Th. van Deursen

Uitgeverij: Bert Bakker
Amsterdam, 2000
Pagina's: 332
geb. ISBN 90 351 2284 4, ƒ 59,50; pb. ISBN 90 351 2272 0, ƒ 39,50

Recensie door B. J. Spruyt - 13 december 2000

Van Deursen richt fijnzinnig monument voor Maurits op

Beschermer van de
gereformeerde religie

Hij zag het als de opdracht van zijn huis de gereformeerde religie te beschermen. Daarom koos Maurits van Nassau (1567-1625) partij voor de contraremonstranten en tegen Oldenbarnevelt. Maar de dood van deze grote staatsman op het schavot had hij kunnen en moeten voorkomen. „Als er een rechtbank van de geschiedenis bestond, zou die over Maurits ondubbelzinnig het schuldig uitspreken”, schrijft A. Th. van Deursen in zijn deze maand verschenen biografie over „de winnaar die faalde.”

In het door C. Tamse geredigeerde handboek ”Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis” publiceerde Van Deursen, emeritus hoogleraar nieuwe geschiedenis van de Vrije Universiteit in Amsterdam, al een boeiend artikel over Maurits. Sindsdien is met spanning uitgezien naar de biografie over de prins. In een publicatie uit 1965 over de Orde van de Kousenband, waarin Maurits in februari 1613 werd opgenomen, wijdde Van Deursen al eens honderd pagina's aan de jaren 1610-1612. De omvang van de stof was dan ook het grootste probleem.

J. den Tex publiceerde tussen 1960 en 1972 een vijfdelige biografie over Oldenbarnevelt. Van Deursen had niet het idee dat het Nederlandse publiek op een studie van vergelijkbare omvang over Maurits zat te wachten. Maar toen hem eind vorig jaar ter ore kwam dat het Rijksmuseum een tentoonstelling over Maurits voorbereidde (die op 1 december is geopend), toog hij toch aan het werk. Hij schreef het boek in zes maanden tijd en zo lag ”Maurits van Nassau. De winnaar die faalde” als monografie van ruim 300 pagina's op tijd in de winkels. Inmiddels is een tweede druk verschenen.

Congenialiteit
Maurits had zich geen betere biograaf kunnen wensen. In de eerste plaats al niet omdat Van Deursen als gereformeerd historicus over de congenialiteit beschikt om Maurits in alle opzichten recht te doen. Van Deursen beschrijft zijn held met onmiskenbare sympathie, maar ontziet hem evenmin. Met nauwelijks verholen verontwaardiging rept Van Deursen over „zijn ongepolijste manieren, zijn drastische humor, zijn puur carnale omgang met het andere geslacht.” Dat Maurits nooit getrouwd is, maar bij een minnares drie zoons en bij vijf andere vrouwen ook nog eens vijf kinderen verwekte, hoeven we dan ook niet in een voetnoot te lezen.

De recente geschiedschrijving heeft duidelijk gemaakt dat die aanpak het verstandigst is. G. Puchinger verzweeg in zijn boek over Colijn het feit dat die zich als KNIL-militair aan handelingen had schuldig gemaakt die nu als misdaden tegen de menselijkheid zouden worden geboekt. Toen er enkele jaren terug een nieuwe biografie over Colijn verscheen, kwamen die feiten daardoor juist in het volle licht te staan. Met als gevolg dat Colijn sinds Langeveld alleen nog maar de man schijnt te zijn die een sigaar opstak terwijl zijn soldaten opstandige Atjehers fusilleerden. Alleen eerlijkheid kan onjuiste beeldvorming als gevolg van adoratie of afrekening voorkomen.

Wie Van Deursens boek over Maurits leest, denkt aan Groen van Prinsterer en het boek dat deze historicus een jaar voor zijn overlijden aan Maurits en Oldenbarnevelt wijdde. Bij beiden is er die sympathie voor Maurits, zonder dat dat leidt tot een poging iets af te doen aan de grote verdiensten van Oldenbarnevelt. Beiden zien hem als een van de grootste staatsmannen uit de Nederlandse geschiedenis. Groen bepleitte dan ook de oprichting van een standbeeld voor de man die op 13 mei 1619 op een schavot op het Binnenhof de dood vond.

Ironie
Dat standbeeld voor Oldenbarnevelt is er inmiddels. In Den Tex heeft hij een ernstig biograaf gevonden. En met zijn biografie heeft Van Deursen nu ook een monument voor Maurits opgericht.

Het is een fijnzinnig document geworden, niet te grof als gevolg van een al te nadrukkelijke verheerlijking van Nederland, Oranje en de gereformeerde kerk, maar ook weer niet zo dat bij Van Deursen de intenties van Maurits en de afrekening met liberale mythes niet het volle gewicht zouden krijgen.

Voor die fijnzinnigheid staat Van Deursens stijl in de allereerste plaats garant. Die is –als altijd– ook nu weer glashelder, met die dunne, onnadrukkelijke, korte zinnen, zonder enig vertoon van geleerdheid. Maar alleen iemand die de stof werkelijk tot in de puntjes beheerst, kan zo schrijven. Van Deursen problematiseert ook niet. Hij schrijft een verhaal. Maurits is de zoon van de hysterische en overspelige Anna van Saksen, van wie Willem van Oranje zich in 1571 liet scheiden. Speculaties over de blijvende belasting daarvan voor Maurits doet Van Deursen af als „vruchteloos gissen.” Hij doet er dan ook niet aan mee.

De inleiding op zijn boek over het kopergeld van de Gouden Eeuw (”Mensen van klein vermogen”) begon Van Deursen als volgt: „Dit is een boek met eenvoudige doelstellingen. Het wil vertellen hoe tijdens de oorlog tegen Spanje gewone mensen in Holland hebben geleefd.” Het boek over Maurits heeft niet eens een inleiding. Het eerste hoofdstuk begint met de geboorte van Maurits op 14 november 1567 op het slot Dillenburg. Het laatste hoofdstuk eindigt met de dood van Maurits als gevolg van leverkanker op 23 april 1625. De chronologie van het verhaal wordt alleen onderbroken door enkele hoofdstukken over de politieke en militaire context van dit tragische leven, zodat de lezer het vervolg beter kan plaatsen.

Van Deursen is in het boek duidelijk aanwezig. Ik vermoed dat Van Deursen van schaken houdt. Hoe kan hij anders schrijven dat Maurits, die na zijn veertigste met deze sport begon, om die reden nooit meer geworden kan zijn dan „een houtjesschuiver?” Maar Van Deursen is vooral aanwezig met zijn superieure ironie. Over Hendrik IV, de Franse koning die van protestant rooms-katholiek werd omdat Parijs immers wel een mis waard was: „Een genie of visionair was hij niet, of we zouden moeten zeggen dat zijn opportunisme de graad van doeltreffendheid bereikt had die het scheppend vermogen van genieën overtrof.”

Dat soort 'tongue-in-cheek'-zinnetjes zijn er ook in de onderdrukte polemiek met Den Tex die in het hele boek aanwezig is. Die had bijvoorbeeld geschreven dat Maurits een uitgesproken „heldenverering” voor Leicester heeft gekoesterd. De aanwijzingen daarvoor waren volgens Den Tex „te subtiel en te veelvuldig” om helemaal uiteen te zetten. Van Deursen: „Wie het geheim wil ontsluieren zal dus zelf tot de bronnen moeten gaan. Mij zijn de aanwijzingen te subtiel gebleken, en enige warmte in de relatie kan ik van geen van beide zijden bespeuren.”

Visie
Maar niet alleen de stijl en de ironie maken het boek zo goed leesbaar. Het boek getuigt vooral van een visie, van een op vakmanschap gebaseerde visie. Die combinatie is kenmerkend voor het oeuvre van Van Deursen. Doordat de visie van Van Deursen gefundeerd is op een deugdelijke kennis van de feiten en op een duidelijke poging gestorvenen recht te doen, is zijn oordeel niet gemakkelijk maar overtuigend.

Hij laat zien dat Maurits en Oldenbarnevelt elkaar nodig hadden. Maurits als stadhouder en kapitein-generaal (en als zodanig een van de knapste en beroemdste generaals van zijn tijd) had de bestuurlijke leiding van de advocaat-generaal nodig, zoals deze niet zonder het militair-tactische vernuft van Maurits kon. De samenwerking leidde in de jaren negentig van de zestiende eeuw tot ongekende successen. De rebellenstaat die Nederland was, beperkte zich niet tot het verdedigen van het grondgebied, maar koos de aanval en boekte verovering op verovering. Met de befaamde slag bij Nieuwpoort trad echter voor het eerst een verschil van mening aan het licht, dat in de volgende jaren zou uitgroeien tot een wezenlijk andere visie op de kerk en de buitenlandse politiek. Die combinatie heeft het tragische geschil tussen Maurits en Oldenbarnevelt gecreëerd.

Oldenbarnevelt en Maurits verschilden in leerstellig opzicht niet van mening. Ook de grijze staatsman was een Gomarist, zo laat Van Deursen met een enkel citaat zien. Maar in hun visie op de relatie tussen kerk en overheid verschilden zij fundamenteel van mening. Oldenbarnevelt vond dat de kerk zich had te schikken naar de overheid. Als die bepaalde dat de ruzie tussen remonstranten en contraremonstranten over predestinatie en geloof niet wezenlijk was, dan moest de kerk beide opvattingen binnen haar muren dulden. Maurits daarentegen vond dat de kerk vrij moest zijn in de bepaling van haar leer. Als een meerderheid vond dat de theologische opvattingen van Arminius en Vorstius van de reformatorische traditie afweek, mocht zij zich ontdoen van de aanhangers van deze theologen.

Antikatholiek
Hierbij voegde zich een andere visie op de buitenlandse politiek van de Republiek. Oldenbarnevelt was en bleef op Frankrijk georiënteerd, Maurits en de zijnen keerden zich tot de Engelse koning, die zich had opgeworpen als de Verdediger des Geloofs en van wie daarom mocht worden verwacht dat hij zich aan het hoofd van een antikatholieke legermacht zou opstellen. Oldenbarnevelt was ook voor het sluiten van een bestand met Spanje. En dat maakte de calvinisten achterdochtig. Was het streven van Oldenbarnevelt om het remonstrantisme in de kerk geaccepteerd te krijgen, gecombineerd met zijn pogingen vrede te sluiten met het roomse Spanje, geen verloochening van de Opstand als een strijd voor de vrijheid van de gereformeerde kerk?

Zo zag Maurits het ook. Als telg uit het huis van Oranje zag hij het als zijn taak om te voltooien wat zijn vader Willem van Oranje was begonnen. Het belang van zijn huis en dat van de gereformeerde kerk waren voor Maurits ten nauwste verbonden (nauwer zelfs dan voor zijn vader, die naar geloofsvrijheid voor iedereen had gestreefd). Van Deursen ziet het als de grote verdienste van Maurits, dat hij voor een constellatie heeft gezorgd waarin de dwingelandij van de overheid over de kerk principieel aan banden was gelegd.

De arrestatie van Oldenbarnevelt was op een gegeven moment onontkoombaar. Maar de executie van de staatsman was dat niet, schrijft Van Deursen. „Het vonnis was noodzakelijk, de uitvoering van het vonnis niet.” Maurits had een verzoek om gratie (dat immers een erkenning van schuld impliceert) kunnen en moeten honoreren. Maar die kwestie werd in een zo prestigieuze sfeer getrokken, dat het daar niet van kwam. Uit een brief die Maurits daags na de executie schreef, leidt Van Deursen af dat hij zich zowel schuldig als verongelijkt heeft gevoeld. En dan volgt de zin over de rechtbank van de geschiedenis, die Maurits schuldig zou hebben verklaard.

Van Deursen tekent het conflict tussen Maurits en Oldenbarnevelt als een tragedie. Want beiden waren helden. De geëxecuteerde verloor niet echt. En de winnaar faalde. Na de dood van Oldenbarnevelt was Maurits de oude niet meer. „Slaperigheid” maakte zich in toenemende mate van hem meester. Nieuwe successen bleven uit.

Zonde en vergeving
Dan volgt het ziekbed dat zijn sterfbed werd. Van Deursen beschrijft dat aan de hand van het verslag dat dominee Johannes Bogerman ons heeft nagelaten.

„Dokters konden niet meer helpen. Nu moesten de dominees hun plaats innemen om de patiënt in het sterven te begeleiden en hem voor te bereiden op de ontmoeting met zijn Maker. Op dinsdag 22 april nam Johannes Bogerman aan Maurits' ziekbed plaats, dezelfde die zes jaar eerder preses van de Dordtse synode was geweest. Kenden ze elkaar beter dan de stukken doen blijken, of toont de keus wederom, dat voor Maurits de kerk vooral verbonden was met het publieke leven? De aandacht voor de rituele zijde van de godsdienst was volledig ontwikkeld. De morele zijde kwam veel tekort. Maurits was trouw in de kerkgang, maar meer dan slordig in het persoonlijke leven. Met Bogerman sprak hij nu over zonde en vergeving. Maurits zei te weten dat God om Christus' wil onze zonden vergeeft, als wij oprecht berouw hebben. Een biecht heeft hij er niet aan verbonden, of anders heeft Bogerman daar in zijn beschrijving van dit sterfbed over gezwegen. Zonden had Maurits genoeg begaan, en hij wist het zelf. Hij hoopte dat zijn berouw oprecht genoeg zou zijn, en bad dat het groter mocht worden. Een dag later was hij daar gerust op. In die overtuiging is hij gestorven, nog geen 58 jaar oud.”