Boekrecensie

Titel: Toekomst voor de Middeleeuwen. Middelnederlandse literatuur in het voortgezet onderwijs
Auteur: Hubert Slings

Uitgeverij: Prometheus
Amsterdam, 2000
ISBN 90 5333 921 3
Pagina's: 258
Prijs: ƒ 42,95

Recensie door dr. A. Maljaars - 1 november 2000

Middeleeuwen op de
middelbare school

Hubert Slings heeft zijn dissertatie, waarop hij aan de Universiteit van Leiden promoveerde, een intrigerende titel gegeven: ”Toekomst voor de Middeleeuwen”. De ondertitel maakt direct duidelijk waar het over gaat, namelijk over middeleeuwse literatuur in het voortgezet onderwijs.

De titel van de dissertatie suggereert dat het voortgezet onderwijs wordt bedreigd. Dat is ook zo. Met de invoering van de Tweede Fase is er, met name op het havo, maar toch ook op het vwo, veel minder tijd voor literatuuronderwijs in het algemeen overgebleven. Het probleem doet zich dus voor of de Middeleeuwen daarin überhaupt nog wel een plaats moeten krijgen en zo ja, hoe een en ander dan gerealiseerd kan worden.

Slings nu heeft zich ten doel gesteld vanuit het verleden (tot aan de Mammoetwet van 1968), via het heden (tot aan de invoering van de Tweede Fase in 1998), licht te werpen op de mogelijkheden voor de middeleeuwse literatuur in de toekomst.

Riskant
We hebben hier dus te maken met een wetenschappelijke proeve die uiteindelijk gericht is op de middelbareschoolpraktijk van het lesgeven. De wetenschapper wil de docent te hulp komen. Dat is behalve hoogst interessant voor die docent –ondergetekende bijvoorbeeld– ook wel wat riskant voor de wetenschapper. Al snel loopt hij het risico zich te ver van de, vaak weerbarstige, praktijk te verwijderen. Tenzij hij natuurlijk zelf ook docent is en het klappen van de zweep van het onderwijs in de middeleeuwse literatuur in alle opzichten kent.

Slings blijkt wel wat ervaring te hebben, maar of dat voldoende is geweest om niet al te ver van de realiteit verwijderd te raken, was voor mij bij het lezen van dit boek toch wel eens de vraag.

Overigens haast ik mij daaraan toe te voegen dat je nu eenmaal ook idealen moet hebben en moet blijven hebben. Wat de bezinning daarop betreft lijkt mij dat Slings ons goede diensten kan bewijzen.

Kloof
Een nevendoel dat hij zich stelt, is de overbrugging van de kloof die hij signaleert tussen wetenschap en onderwijs. In het gedeelte over het heden constateert hij namelijk dat de wetenschappelijke inzichten met betrekking tot de middeleeuwse literatuur –en die hebben de laatste decennia een hoge vlucht genomen– niet of nauwelijks tot het onderwijs zijn doorgedrongen. Zo blijkt uit een uitgebreide enquête onder docenten –voor Slings een heel belangrijke bron– dat de meesten nog altijd vasthouden aan het onderscheid tussen voorhoofse en hoofse romans, terwijl dat in de wetenschap allang achterhaald is.

Hetzelfde geldt voor de gedachte dat Jacob van Maerlant met zijn werk tot de burgerlijke kunst gerekend zou moeten worden. Slings' leermeester, Frits van Oostrom, heeft in zijn vermaarde boeken dit Maerlant-beeld grotendeels naar de prullenbak verwezen. Er is dus sprake van een taaie levenskracht van verouderde denkbeelden en in Slings ogen kan dat natuurlijk niet. Hier spreekt volop de wetenschapper.

Simplificaties
Men kan het met de constatering van de kloof helemaal eens zijn, zonder in alle opzichten mee te gaan met de daaruit afgeleide conclusie dat er in het onderwijs ten aanzien van de leerstof het een en ander gewijzigd dient te worden. Gelukkig blijkt Slings zich bewust te zijn dat onderwijs in de geschiedenis, zeker die van de letterkunde, op een middelbare school noodzakelijk met simplificaties gepaard moet gaan, willen leerlingen door de bomen het bos nog kunnen zien. Wat mij betreft had hij dat nog wat meer mogen benadrukken.

Het komt erop neer dat ik er persoonlijk niet zo van onder de indruk ben dat het onderwijs bij het wetenschappelijk bedrijf achterloopt. Ik weet namelijk maar al te goed hoe relatief wetenschappelijke inzichten vaak zijn, met name in de zogenaamde geesteswetenschappen, en hoe lichtvaardig men soms beproefde inzichten als achterhaald kwalificeert. Bovendien, je kunt aan allerlei bestaande onderscheidingen en etiketteringen soms voor de leerlingen zulke mooie verhalen ophangen.

Natuurlijk schrijft Slings naar de methode ”Tekst in context” toe, waarvan hij zelf de inspirator is en waarvan inmiddels drie delen over de Middeleeuwen zijn verschenen. In een ander verband heb ik al eens geschreven dat het probleem bij klassengebruik ervan zal zijn dat je leerlingen krijgt die veel of alles weten over de ”Karel ende Elegast” en zijn context, maar die van de rest van de middeleeuwse literaire canon nog nooit gehoord hebben. Men moet hier dus kiezen tussen verdieping óf verbreding. Zelf kies ik voor het laatste, hoewel het hele Tweede-Fasegebeuren theoretisch wellicht noopt tot het eerste. In de praktijk is daarin echter ook nog steeds veel mogelijk.

Literaire canon
Rest mij nog te zeggen dat Slings ook een aantal doelstellingen op een rijtje zet voor het onderwijs in historische letterkunde in het algemeen. Als belangrijkste ziet hij zelf relativering door historische bewustwording, waarvoor hij een knap pleidooi houdt. Verder komen ter sprake: cultuuroverdracht, literaire of esthetische vorming, individuele ontplooiing en wereldoriëntatie. In wat hij hierover allemaal te berde brengt, val ik hem volledig bij. Ook zijn pleidooi voor de literaire canon, tegen een 'kanjer' als Herman Pleij in, heeft mij overtuigd. Kortom, een boeiende en inspirerende studie. In hoeverre Slings' ideeën, ook bijvoorbeeld zijn concrete adviezen, in de praktijk gestalte zullen krijgen, dat zal de toekomst moeten leren.