Boekrecensie

Titel: Teedere Quaesties: religieuze rituelen in conflict. Confrontaties tussen katholieken en protestanten rond de processiecultuur in 19e-eeuws Nederland
Auteur: P. J. Margry

Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 2000
ISBN 90 6550 065 0
Pagina's: 687
Prijs: ƒ 95,–

Recensie door dr. O. W. Dubois - 25 oktober 2000

Religieuze rituelen in conflict

De Grondwet van 1796 proclameerde de gelijkheid van alle gezindten. Daarmee herkreeg de Rooms-Katholieke Kerk de vrijheid tot openbare uitoefening van haar godsdienstige praktijken, die haar sinds de Reformatie hier te lande ontzegd waren. Zij kon uit haar schuilkerken naar buiten treden en weer processies houden. In zijn dissertatie ”Teedere Quaesties: religieuze rituelen in conflict” plaatst de historicus P. J. Margry de confrontaties tussen katholieken en protestanten over processies in het perspectief van de verzuiling.

Margry begint zijn studie met een uitvoerige fenomenologie van de processie, die hij omschrijft als „een religieus ritueel, in plechtige optocht uitgevoerd door gelovigen, al of niet in combinatie met kerkelijke functionarissen en attributen, met als doel versterking van de godsvrucht, boetedoening en/of als een te richten dank- of smeekbede tot God of een heilige.” Ook beschrijft hij de diverse soorten processies en hun onderscheiden kenmerken. Margry maakt niet alleen gebruik van de traditioneel historische benadering, maar ook van concepten uit de historische antropologie. Voor een protestant opent zich hier een bijzondere wereld, een wereld die de auteur (hoogstwaarschijnlijk zelf uit een rooms-katholiek milieu afkomstig) tamelijk zakelijk beschrijft. Van heimwee naar dit volkomen verdwenen verleden valt bij hem weinig te bespeuren.

Fanatieke pastoors
De processies brachten vroegere religieuze rituelen weer tot leven, gaven nieuwe impulsen aan de volksvroomheid en weerspiegelden een hernieuwd rooms-katholiek zelfbewustzijn. De protestanten waren hiermee niet gelukkig. Ze hadden een afkeer van deze openbare en zintuiglijke verbeeldingen van de godsdienst, van de rituelen die afleidden van de wezenlijke inhoud van het geloof.

De rooms-katholieken dachten hier anders over. Processies kwamen tegemoet aan de natuur van de mens, „die zinnelijk is en door de zinnelijke dingen tot de onzienlijke opgeleid wil worden.” Overigens kon soms ook in de ogen van hooggeplaatste katholieke geestelijken de religieuze verbeelding al te plastische vormen aannemen.

Geleidelijk aan ontstond bij protestanten, met name in de tweede helft van de negentiende eeuw, een groeiende angst voor overheersing van het rooms-katholieke geloof, dat zich steeds krachtiger manifesteerde, niet alleen door middel van processies, maar ook door predikaties en acties van fanatieke pastoors die opriepen tot bekering van ketters, in casu de protestanten. Dit droeg niet bepaald bij aan een positief protestants beeld van de katholieken. Algemeen leefde onder protestanten de vrees voor aantasting van Nederland als protestantse natie. In het massale verzet tegen herstel van de bisschoppelijke hiërarchie (1853) kwam dit duidelijk tot uiting.

Zware eis
Margry besteedt veel aandacht aan de bestuurlijk-juridische kanten van de processiekwestie. De overheid, verantwoordelijk voor de orde en rust, die door de conflicten en confrontaties tussen katholieken en protestanten maar al te dikwijls verstoord werden, zocht door wet- en regelgeving naar beheersing van de processieproblematiek. Ook de katholieke kerkleiding werd hierbij betrokken.

In de loop der jaren vond er een voor katholieken ongunstige ontwikkeling plaats. Hadden de Grondwet van 1815 en het Koninklijk Besluit van 1822 nog een zekere ruimte gelaten voor het houden van processies, in de Grondwet van 1848 was dat niet langer het geval. Onder grote druk kwam de regering aan de zware eis van een grondwettelijk verbod tegemoet. In artikel 167 werden openbare godsdienstoefeningen (dat wil zeggen die buiten het kerkgebouw) expliciet verboden.

De auteur merkt hierover op: „Met dit artikel werd de vrijheid van de niet-dominante religie op een fundamentele wijze beperkt teneinde de gevoeligheid hierover bij een groot deel van de aanhangers van de dominante protestantse religie te ontzien.” Door de Wet op de kerkgenootschappen (1853), waarin een verbod op het dragen van kerkelijke kledij in het openbaar was opgenomen, werd een en ander nog verder aangescherpt.

Ossendrecht
In de jaren veertig en vijftig van de negentiende eeuw speelde een kwestie die in heel het land veel beroering heeft teweeggebracht en die duidelijk laat zien hoezeer katholieken en protestanten tegenover elkaar konden staan. Het betreft hier de polemiek in de jaren 1846-1858 over de Ossendrechtse processie.

Ossendrecht is een Noord-Brabants dorp aan de grens met België. Men was hier gewoon jaarlijks een bedevaart te houden naar het even over de grens gelegen Berendrecht en daar Maria te vereren. Een aantal jaren was dit, passend bij het karakter van een bedevaart, op eenvoudige en terughoudende wijze gebeurd. Maar vanaf 1846 veranderde dat en kreeg de bedevaart het karakter van een processie, waardoor de hervormde inwoners van Ossendrecht (90 op een getal van 1240 katholieken) geconfronteerd werden met huns inziens al te duidelijke manifestaties van het rooms-katholicisme.

De ”pastor loci”, ds. Niermeyer, zette in een uitvoerig rekest aan de minister van Binnenlandse Zaken, waaronder tevens aangelegenheden van de Hervormde Kerk ressorteerden, zijn bezwaren uiteen. Dit rekest zette een bureaucratisch raderwerk in gang. Hogere en lagere overheid bemoeiden zich ermee, kranten en tijdschriften schreven erover en in de Tweede Kamer stond de kwestie regelmatig op de agenda.

Verzuiling
Margry beschrijft deze ”casus Ossendrecht” uitvoerig. Ze geeft inzicht in de vaak zo gespannen verhouding tussen katholieken en protestanten, alsmede in de rol van de overheid in religieuze conflicten, de kernthema's van de dissertatie.

Dit bijzonder mooi uitgevoerde boek geeft een interessant beeld van negentiende-eeuwse rooms-katholieke religieuze rituelen, maar de bijzondere waarde ervan is in de eerste plaats gelegen in de overtuigende wijze waarop Margry de controverse over de zo gevoelig liggende processiekwestie in het breder verband van de ontwikkeling van de verzuiling van de Nederlandse samenleving heeft weten te plaatsen. Voor de omvangrijke verzuilingsliteratuur is dit proefschrift een waardevolle bijdrage.