Boekrecensie

Titel: Nederlandse kunst 1400-1600
Auteur: Henk van Os e.a.

Uitgeverij: Waanders
Zwolle, 2000
ISBN 90 400 9375 X
Pagina's: 352
Prijs: ƒ 110,00

Titel: Poëzie der werkelijkheid. Nederlandse schilders van de negentiende eeuw
Auteur: Marjan van Heteren e.a.

Uitgeverij: Waanders
Zwolle, 2000
ISBN 90 400 9419 5
Pagina's: 215
Prijs: ƒ 49,50

Recensie door Herman A. van Duinen - 25 oktober 2000

Beeldenstorm veranderde thematiek in de Nederlandse kunst

Schatten uit het Rijksmuseum

”Weg met de kunst! Leve de kunst!” Zo eindigt Henk van Os zijn artikel over de betekenis van de vroege Nederlandse kunst in het eerste deel van een reeks van vier rijk geïllustreerde banden over de Nederlandse kunst. De serie bestrijkt de periode van de late Middeleeuwen tot het einde van de negentiende eeuw en gaat uit van de collectie van het Rijksmuseum in Amsterdam. De delen 2, 3, en 4 moeten nog verschijnen.

Het eerste deel van de serie –”Nederlandse kunst 1400-1600”– biedt een selectie van honderd kunstvoorwerpen uit de periode van de late Middeleeuwen, de Renaissance en de jaren na de beeldenstorm.

De kunst vóór de beeldenstorm was vooral kerkelijke kunst. Toen de markt voor de kerkelijke kunst in de Noordelijke Nederlanden vanwege de Reformatie aanzienlijk kleiner was geworden, bleken de kunstenaars in staat op de veranderende vraag van de markt in te kunnen spelen. Ze richtten zich op nieuwe thema's: mythologische scènes, stillevens, landschappen en portretten. Werden door de beeldenstormen talloze kunstwerken vernield of beschadigd, vele werken met nieuwe thema's kwamen hiervoor in de plaats. Zo ontstond er 'eigen' Nederlandse kunst in de zestiende eeuw, die nu –samen met de resterende kunst van vóór de beeldenstorm– een belangrijke plaats inneemt in de kunstcollectie van het Rijksmuseum.

Houtsnijwerk
Na een hoofdstuk over de ontstaansgeschiedenis van het Rijksmuseum en het aankoopbeleid volgt het centrale deel van het boek, een uitvoerige bespreking van honderd kunstwerken, vervaardigd tussen 1362 en 1600. Alle in kleur weergegeven en besproken werken worden voorafgegaan door een korte inleiding over het historische en kunsthistorische kader. In tijdsvolgorde komen behalve schilderwerken ook prenten, tapijten, meubels, zilverwerk en beeldhouwwerken aan de orde. Zo zien we kunstig houtsnijwerk van Hendrick Douwerman en van meester Arnt van Kalkar, die in een persoonlijke stijl (getuige zijn beeldengroep ”De bewening van Christus”) voor de lokale markt werkte.

Met betrekking tot de schilder- en de tekenkunst komen we de namen tegen van onder anderen Geertgen tot Sint-Jan, Jan Mostaert, Jan van Scorel, Lucas van Leyden en Maarten van Heemskerck.

Een schilderij dat onbarmhartig heeft te lijden gehad onder de beeldenstorm is ”De zeven werken van barmhartigheid” van de Meester van Alkmaar (1504). Het zevenluik is een illustratie van Matthéüs 25:31-46, waarin wordt toegelicht hoe de mensen zich in het Laatste Oordeel moeten verantwoorden voor hun verrichte daden; immers, „voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan.” Het is de ironie van de geschiedenis, zoals Van Os schrijft, dat juist op een beeldende representatie van liefdadigheid de sporen van woede op kunst zijn overgeleverd.

In het hoofdstuk ”De laatmiddeleeuwse kunstenaar en zijn wereld” wordt uitgebreid ingegaan op het maatschappelijk functioneren van de kunstenaars, zoals hun werkterrein, status en loopbaan, de opdrachtgevers, werkplaatsorganisatie en productie en de handel in kunstwerken.

Het laatste hoofdstuk, over de makers en hun materiaal, maakt het boekwerk compleet. Het is zeer verhelderend te lezen hoe een schilder werkte en welke materialen hij daarvoor gebruikte, hoe de edelsmid zijn voorwerpen maakte en hoe tapijten totstandkwamen. Het weven van een tapijt behoorde bijvoorbeeld tot de kostbaarste en arbeidsintensiefste ondernemingen van het kunstbedrijf. De kleuren voor de garens werden vooral verkregen uit bepaalde planten. Zo was de belangrijkste rode kleurstof meekrap, afkomstig van de plant Rubia tinctorum L., die vooral groeide in de kleigebieden in Zeeland en Vlaanderen.

Mooiste schilderijen
Een uitgave van een geheel andere orde, eveneens met werken uit het Rijksmuseum, is het boek ”Poëzie der werkelijkheid”. Het geeft een overzicht van de Nederlandse schilderkunst van de negentiende eeuw. Voor het boek zijn de 134 (en geen 135 zoals vermeld op de achterzijde) mooiste schilderijen gekozen die alle in kleur zijn afgebeeld en in chronologische volgorde worden gepresenteerd.

Na een inleidend hoofdstuk van Ronald de Leeuw, directeur van het Rijksmuseum, over de ontwikkeling van de schilderkunst in de negentiende eeuw en de totstandkoming van de collectie, wordt het werk van maar liefst 71 schilders belicht. Daar de 134 werken in chronologische volgorde worden besproken, is de schilderkunstige ontwikkeling in de negentiende eeuw goed te volgen.

Behalve grote namen als Barend Cornelis Koekkoek, Andreas Schelfhout, Johannes Bosboom, George Hendrik Breitner en Vincent van Gogh, komen ook minder bekende kunstenaars voor, bijvoorbeeld Johannes Warnardus Bilders en zijn zoon Gerard, die, zoals uit de beschrijving van hun werken blijkt, van invloed zijn geweest op de Haagse School. Het is opmerkelijk dat de wording van de Haagse School in eerste instantie via invloeden uit het buitenland totstandkwam. In het begin van de negentiende eeuw maakte de Engelse schilder John Constable een nauwgezette studie van de zeventiende-eeuwse Nederlandse landschapschilder Jacob van Ruisdael. De frisheid van kleur die daardoor het werk van Constable kenmerkte, baarde opzien in Frankrijk en vond zijn neerslag in het werk van een groep landschapschilders die bekend werd als de School van Barbizon.

Gekleurd-grijs
Een van de eerste Nederlandse schilders die het werk van de School van Barbizon leerden kennen, was de eerdergenoemde jonggestorven schilder Gerard Bilders (1838-1865). In de landschappen van Bilders ontbreekt elke vorm van gekunstelde schilderachtigheid. Om die reden wordt hij gezien als een belangrijke voorloper van de Haagse School. Een uitspraak van Gerard Bilders wordt vaak gebruikt om zijn relatie met de Haagse School te benadrukken: „Ik zoek naar een toon, dien wij gekleurd-grijs noemen; dat is alle kleuren, hoe sterk ook, zoodanig tot één geheel gebragt, dat ze den indruk geven van een geurig, warm grijs.”

Dit prachtige naslagwerk verdient een plaats in de bibliotheek van kunstliefhebbers en middelbare scholen, om de interesse voor de negentiende-eeuwse schilderkunst in goede banen te leiden. Zoals Vincent van Gogh aan zijn broer Theo schreef: „Vind maar mooi zooveel je kunt; de meesten vinden niet genoeg mooi.”