Boekrecensie

Titel: Marx. Een biografie
Auteur: Francis Wheen, vert. Albert Witteveen

Uitgeverij: De Bezige Bij
Amsterdam, 2000
ISBN 90 234 3986 4
Pagina's: 380
Prijs: ƒ 59,50

Recensie door J. C. Karels - 18 oktober 2000

Engelse journalist Wheen tekent Marx als mens van vlees en bloed

De genadeloze pen
van een revolutionair

Het gezicht van de twintigste eeuw is sterk bepaald door de erfenis van Karl Marx. Beruchte leiders als Stalin, Mao en Fidel Castro hebben zich als zijn erfgenaam gepresenteerd. Duizenden boeken werden over hem gepubliceerd. Verguizing en vergoding streden om voorrang. Francis Wheen, journalist en columnist voor de sociaal-liberale Engelse krant ”The Guardian”, wil van beide niets weten. Hij ontdoet Marx van mythologische tendenzen en portretteert een mens van vlees en bloed: een schrijvende revolutionair op een rokerige kamer in Londen, een gezelschapsmens die echter nauwelijks vrienden heeft, een genadeloos polemist.

De claims op een van de grootste polemische journalisten uit de negentiende eeuw begonnen al tijdens zijn leven. Toen Marx vernam dat een Franse partij zich „marxistisch” doopte, haastte hij zich te betuigen dat hij dan in elk geval géén marxist was.

Binnen honderd jaar na zijn dood leefde ongeveer de helft van de wereldbevolking onder een marxistisch regime. Marx kreeg in de Sovjet-Unie de status van godheid, met Lenin en Stalin als belangrijkste profeten. Zo werd hij medeplichtig gesteld aan grootschalige massamoorden en zuiveringen. Critici beschouwden hem als een gezant van satan. „Er waren tijden dat hij bezeten leek van demonen”, noteerde een recente biograaf, en de Amerikaanse evangelist Richard Wurmbrand meldde in zijn boek ”Was Karl Marx a Satanist?” (1976) dat de revolutionair ingewijd was in een „uiterst geheime satanskerk.”

Moddertaart eten
De Joodse bourgeois Karl Marx kwam begin mei 1818 ter wereld op een bovenverdieping in het Duitse Trier. Zijn vader Heinrich was een patriottisch lutheraan, zijn moeder een ongeletterde vrouw met een „buitensporige” belangstelling voor haar gezin. Afgezien van Karls gewoonte om zijn zussen tot het eten van moddertaart te dwingen, is er weinig bekend over zijn vroege jeugd. Vast staat in elk geval zijn asociale verhouding tot de familie. Brieven van zijn ouders beantwoordde hij bijna nooit. Was de student eens thuis, dan negeerde hij het bestaan van broers en zussen, en toen zijn vader overleed, verzon hij een smoes en verzuimde aanwezig te zijn bij de begrafenis.

Tijdens zijn studie in Berlijn las Marx het werk van de filosoof G. W. F. Hegel helemaal door. Een vriend van de universiteit introduceerde hem in de ”Doctorclub”, een groep jong-hegelianen die regelmatig bijeenkwam in café Hippel. Zijn verloofde Jenny bekende nogal geïntimideerd te zijn door de intellectuele macht van haar vriend. „Ik kan geen woord uitbrengen van de zenuwen, het bloed komt tot stilstand in mijn aderen en mijn ziel beeft”, schreef ze. Toch trouwden op 19 juni 1843 de vijfentwintigjarige jarige Herr Marx, doctor in de filosofie, en Fraülein Jenny, Baronesse von Westphalen.

Na zijn vertrek uit Berlijn was Marx' denken verschoven van het hegeliaanse idealisme naar het materialisme. Hegel was hem te abstract geworden. Hij minachtte nu de wazige argumenten van de Duitse liberalen „die denken dat de vrijheid wordt geëerd door haar een plaats te geven in het stralende firmament van de verbeelding in plaats van op de vaste bodem van de realiteit.” Filosofen, betoogde Marx, zouden voortaan geen pilaarheiligen meer moeten zijn. De meest noodzakelijke praktijk was een „genadeloze kritiek op alles wat bestaat.” „De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd; het komt er juist op aan haar te veranderen.”

Commune
Als hoofdredacteur van de Rheinische Zeitung in Keulen nam Marx het in scherpe bewoordingen op voor boeren en arbeiders. Hij uitte kritiek op de wetten die de Pruisische overheden uitvaardigden. Reeds een jaar later, in 1843, trok hij zich terug uit het blad, dat drie maanden later slachtoffer werd van de censuur.

Dan naar Parijs, toentertijd een verzamelplaats van revolutionairen, samenzweerders, dichters en pamfletschrijvers. Met twee mederedacteuren en hun vrouwen zou het echtpaar Marx een heuse commune vormen. De vrouwen zouden om de beurt inkopen doen, koken en naaien. Het experiment haalde de twee weken. De Marxen, niet van plan zich aan te passen aan keurige huismussen, pakten hun biezen en zochten verderop woonruimte.

De Pruisische regering vroeg om uitwijzing van Marx uit Frankrijk. Marx vertrok daarop naar Brussel. Jenny, inmiddels in verwachting van een tweede kind, probeerde haar teleurstelling te verbergen. De salons in Parijs waren immers veel mooier dan die in het saaie, ouderwetse Brussel. Maar Marx had belangrijker dingen aan z'n hoofd. Bijgestaan door zijn onafscheidelijke vriend Friedrich Engels ontvouwde hij een nieuwe visie op de revolutie. In opdracht van het bestuur van de ”Bund der Kommunisten” produceerde het tweetal het beroemd geworden ”Communistisch manifest”, (1848) dat de noodzakelijke ondergang van de kapitalistische bourgeoisie predikte. „Zij produceert voor alles haar eigen doodgraver”, merkte Marx op aan het eind van het eerste deel. „Haar ondergang en de overwinning van het proletariaat zijn even onvermijdelijk.” Het stuk besloot met de kreet „Proletariërs aller landen, verenigt u!”

Het Kapitaal
Toen in 1848 de Franse Republiek werd uitgeroepen, raakte de Belgische politie in paniek. Op 3 maart ontving Marx een koninklijk decreet om binnen vierentwintig uur het land te verlaten en nooit weer terug te keren. Via Frankrijk kwam de balling in Engeland terecht, waar hij de rest van zijn leven zou wonen, geplaagd door armoede en kwalen. In september 1749 arriveerde ook Jenny ziek en uitgeput in de Engelse hoofdstad, vergezeld van haar „drie arme, vervolgde kleine kinderen”. De brieven aan haar man zouden zo uit Dickens' romans overgenomen kunnen zijn. Marx' brieven aan Friedrich Engels vormen eveneens een eindeloze litanie van ellende en leed. Dankzij de geldstroom die Engels in gang zette, kon Marx het grootste deel van zijn tijd doorbrengen in de leeszaal van het British Museum.

Een Pruisische politiespion toonde zich geschokt door de chaotische leefwijze van Marx: „Wassen, de boel opknappen en zijn linnengoed verschonen zijn dingen die hij zelden doet, en hij bedrinkt zich graag. Hij heeft geen vaste tijden voor het slapen gaan en opstaan.”

En dan waren er nog de steenpuisten en de leverkwalen, die de concentratie sterk belemmerden. Ondanks deze omstandigheden zag Marx' belangrijkste geesteskind het licht: ”Das Kapital” (1867). „Wat mijn werk betreft, zal ik je nu de hele waarheid vertellen”, schreef hij aan Engels in 1865. „Welke tekortkomingen er ook mogen zijn, het voordeel van mijn geschrift is dat het een artistiek geheel vormt.”

Het vierdelige werk moet dan ook niet zozeer worden gelezen als een wetenschappelijke hypothese of economische verhandeling, maar als een „werk van de verbeelding”, stelt Wheen. Hij spreekt van een „Victoriaans melodrama, of een grote tragische roman waarin de hoofdpersonen tot slaaf worden gemaakt en verslonden door het monster dat zij hebben gecreëerd – het kapitaal.”

Leeuwenhoofd
Het beeld van Marx op de ontelbare posters en revolutionaire banieren zou veel welsprekendheid verliezen zonder zijn imposante pluimage. Wilhelm Liebknecht schreef in 1896 dat hij nog steeds beefde bij de gedachte aan zijn eerste ontmoeting met „dat leeuwenhoofd met het gitzwarte haar.” Tegelijk vormde dit woeste uiterlijk een weerspiegeling van zijn rusteloze intellectuele onstuimigheid. Een waarnemer vergeleek zijn stijl met wat de ”stilus” oorspronkelijk was geweest in de handen van de Romeinen – een scherpgepunte stalen schrijfstift waarmee ze konden schrijven of steken. Eindeloos waren de sarcastische tirades waarmee Marx zijn tegenstanders onschadelijk maakte. Logica, kennis en dialectiek bracht hij in stelling tegen iedereen die het ook maar op kleine punten met hem oneens was. Carl Schurz, een student uit Bonn, had de revolutionair ontmoet en nadien „nooit meer een man gezien die zich zo provocerend en onverdraagzaam gedroeg.”

Roemrucht werd de polemiek met Karl Vogt, een Zwitserse hoogleraar in de natuurwetenschap, die het had aangedurfd Marx te bespotten als een revolutionaire charlatan die op arbeiders parasiteerde en onderwijl met de aristocratie koketteerde. Onder Marx' handen veranderde de hooggeleerde in een kelner met klamme handen, een paljas, een hond die kunstjes deed, een goedkope Cicero en een humorloze Falstaff. Vogt was echter vooral een stinkdier „dat maar één manier heeft om zich op momenten van groot gevaar te verdedigen: zijn walgelijke stank.”

Marx' geest was verslaafd aan paradoxen, inversies, antitheses en chiasmen. Over Luther schreef hij bijvoorbeeld: „Hij vernietigde het geloof in het gezag, maar alleen door het herstel van het gezag van het geloof. Hij vormde de priesters om tot leken, maar alleen door de leken om te vormen tot priesters. Hij bevrijdde de mensheid van uiterlijke religiositeit, maar alleen door religiositeit bezit te laten nemen van de innerlijke mens. Hij bevrijdde het lichaam van de boeien, maar alleen door het hart in de boeien te slaan.”

Strijd
Tijdens een vakantie in Ramsgate in 1880 had Marx de Amerikaanse journalist John Swinton van de New York Sun leren kennen. Swinton zag de inmiddels oude man op het strand met zijn kleinkinderen in de weer. „We spraken over de wereld, en over de mens, en over de tijd, en over ideeën, terwijl het getinkel van onze glazen klonk boven de zee. (...) In een kort moment van stilte onderbrak ik de revolutionair en filosoof met de cruciale vraag: „Wat is?” En het leek alsof zijn geest een moment lang op zijn kop stond terwijl hij keek naar de bulderende zee voor hem en de rusteloze menigte op het strand. „Wat is?” had ik gevraagd, waarop hij met diepe, plechtige stem antwoordde: „Strijd!” Even leek het alsof ik een echo van wanhoop had gehoord, maar mogelijk was het de wet van het leven.”

Karl Marx stierf in 1883. Slechts elf rouwenden woonden zijn begrafenis bij. Engels omschreef zijn vriend als een revolutionair genie die de meest belasterde man van zijn tijd was geweest.

Brommende gigant
Het moet gezegd: Wheen heeft een briljant en soms komisch portret van Marx neergezet. We ontmoeten een recalcitrante, impulsieve en brommende gigant. Wheen heeft Marx willen beschermen tegen degenen die zijn werk afdoen als primitieve dogmatiek, „gewoonlijk door mensen die er geen blijk van geven zijn werk gelezen te hebben.” Daartegenover karakteriseert hij de revolutionair als een „continu onderzoekende, subtiele en ondogmatische geest” en als de profeet van de huidige mondialisering, die voorspelde „dat we te maken zouden krijgen met periodieke recessies, een steeds grotere afhankelijkheid van de technologie en het opkomen van enorme, bijna-monopolitische ondernemingen die hun tentakels over de hele wereld zouden uitspreiden op zoek naar nieuwe markten.” Een blik om je heen is voldoende om die uitspraak te staven.

Marx schreef ook dat de middelen waarmee de kapitalistische bedrijven produceren „de arbeider verminken tot een deel-mens” en hem vernederen tot „een aanhangsel van de machine.” Deze kritiek is in de twintigste eeuwse cultuurfilosofie verder uitgewerkt.

Verpaupering
Blijft de vraag over hoe het zit met Marx' geloof in de toenemende verpaupering van het proletariaat en de omverwerping van het kapitalisme. Heeft die ultieme verpaupering in de Europese landen plaatsgevonden? Waar bleef de klassenloze maatschappij waarin we 's morgens kunnen jagen, 's middags vissen, 's avonds veeteelt bedrijven en na het eten de kritiek beoefenen? Wheen komt eigenlijk niet verder dan de vraag wie in deze samenleving de toiletten schoon moet maken. Aan een kritische evaluatie van dit niet onbelangrijke deel uit Marx' filosofie komt hij nauwelijks toe. Zijn oplossing dat Marx heeft gesproken van een „relatieve” verpaupering lijkt inderdaad grond te vinden in de bronnen, maar dit laat onverlet dat de gedroomde revolutie uitbleef. De onmiskenbare feilen in Marx' denken komen niet uit de verf. Bovendien kunnen we ons afvragen in hoeverre een denker losgeweekt kan worden van zijn ”Wirkungsgeschichte”. Het geeft te denken dat juist wrede tirannen door Marx' denken zijn geïnspireerd. Hoewel Wheen Marx wil beschermen tegen verafgoding en verguizing, is zijn biografie niet vrij te pleiten van verhuld apologetische tendenzen.