Boekrecensie

Titel: De ziel en haar voertuig. Aristoteles' psychologie geherinterpreteerd en de eenheid van zijn oeuvre gedemonstreerd
Auteur: dr. A. P. Bos

Uitgeverij: Damon
Leende, 1999
ISBN 90 557 3060 2
Pagina's: 144
Prijs: ƒ 24,90

Recensie door dr. C. A. de Niet - 11 oktober 2000

Het ware voertuig van de ziel

De Oudheid is in haar nawerking nog lang geen voltooid verleden tijd. Het wijsgerige denken bijvoorbeeld zoekt telkens weer naar nieuwe antwoorden op vragen waarmee ook de Griekse filosofen zich al bezighielden. In ”De ziel en haar voertuig” presenteert dr. A. P. Bos een visie op de psychologie van Aristoteles die een radicale breuk betekent met het gangbare beeld daarvan.

Je kunt maar beter niet de leerling of de opvolger van een invloedrijk persoon zijn. Alles wat je doet, zegt en schrijft, wordt dan afgemeten aan de prestaties van de illustere voorganger. Dat je tot eigen conclusies komt die afwijken van wat door de grote leermeester gesteld is, wordt in vele gevallen niet zonder meer vanzelfsprekend geacht. Dit verschijnsel doet zich voor in beschouwingen over Melanchton en Beza ten opzichte van Luther en Calvijn, bijvoorbeeld. Maar Bos laat in dit boek zien dat het evenzeer voor de denkbeelden van Aristoteles ten opzichte van Plato's filosofie geldt.

In zekere zin gaat het ook op voor de auteur van deze studie zelf. Bos kiest nadrukkelijk voor een tegendraadse positie in het geleerde debat over de zielsleer van Aristoteles. Dat hij zijn bijdrage aan de discussie in het Nederlands en niet in het Engels als de voertaal voor internationale wetenschapsbeoefening levert, kan slechts hen bevreemden die niet weten hoezeer Britse en Amerikaanse geleerden erin slagen om nagenoeg alles te negeren wat niet van Angelsaksische origine is. In ieder geval is de studie nu ook voor niet geheel ingewijden goed te lezen, mede door de bevattelijke vergelijkingen die de auteur maakt.

Dualisme
De grote verrassing van deze uiteenzetting over de psychologie van Aristoteles is de verklaring van het begrip ”natuurlijk instrumenteel lichaam” (soma physikon organikon) uit het tweede boek van Aristoteles' geschrift ”Over de ziel”. Volgens Bos is men er eeuwenlang ten onrechte van uitgegaan dat Aristoteles hiermee ongeveer hetzelfde bedoeld zou hebben als Plato, namelijk het lichaam in zijn concrete fysieke verschijningsvorm.

Plato beschouwde dit lichaam als het stoffelijke, en dus vergankelijke instrument van de onstoffelijke en onvergankelijke ziel. Maar hoe dan precies in deze dualistische mensvisie de relatie tussen deze ongelijksoortige grootheden ligt, wordt bij hem niet echt duidelijk.

Het traditionele standpunt in het Aristoteles-onderzoek is dat deze leerling, min of meer in het spoor van zijn leermeester, een soort platonisch dualisme geleerd zou hebben. Daarin wordt de ziel beschouwd als de vormende kracht die inwerkt op de stof en zo het lichaam tot zijn volkomenheid brengt.

Maar dan zou nog het probleem niet opgelost zijn dat Aristoteles, anders dan Plato, kennelijk wel tot een oplossing heeft willen brengen: hoe kan van het intellect als potentie van de ziel gezegd worden dat het niet lichamelijk is, terwijl de ziel ten behoeve van de overdracht van het leven in de voortplanting niet zonder lichaam kan?

Misvatting
De these van Bos is nu dat Aristoteles niet het lichaam in zijn concrete stoffelijkheid als ”het voertuig van de ziel” beschouwde, maar het ”pneuma”, dat hij in zijn verhandeling over het plantenleven als „vitale warmte” aanduidde en in zijn boek ”Over de ziel” voor de hogere levensvormen als een fijnstoffelijk „instrumenteel lichaam” –de vertaling is van Bos– kenschetste. Door middel daarvan kan de onvergankelijke ziel haar vormende kracht uitoefenen op het lichaam. De plaats van dit pneuma in de microkosmos is vergelijkbaar met die van het vijfde element in de macrokosmos, de aether, waarmee de ziel volgens Aristoteles verwant is.

Hier raken we de kern van het betoog. De misvatting die eeuwenlang de Aristoteles-studie beheerst heeft, vloeit volgens Bos namelijk voort uit een verkeerde vertaling van het sleutelbegrip, ”soma physikon organikon”. Dit is ten onrechte opgevat als „een van organen voorzien natuurlijk lichaam”, dus als het lichaam in zijn door de ziel gevormde concrete staat.

Omdat de ziel niet buiten dit lichaam kan, zou zij bij de dood van het lichaam evenzeer moeten vergaan. Dit is evenwel in strijd met de duidelijke opvatting van Aristoteles over het goddelijke en dus onvergankelijke karakter van de ziel, en met name van het intellect als hoogste functie daarvan.

Vernieuwend
Aristoteles' psychologie, zoals die uit de overgeleverde geschriften van zijn hand en uit verwijzingen naar verloren gegane werken gereconstrueerd kan worden, doet de denker kennen als een niet-platonische dualist, aldus Bos.

Hoewel ik de materie niet zodanig beheers dat ik alle argumenten die de auteur aanvoert op hun waarde kan schatten, mag ik toch zeggen dat zijn betoog heel aannemelijk is. Wel blijft de vraag op de achtergrond leven hoe het mogelijk is dat in al die eeuwen geen kenner van Aristoteles op de gedachte gekomen is de inhoud van de kernbegrippen in diens psychologie eens in andere woorden weer te geven. De eer van een vernieuwende bijdrage aan het blijvende gesprek dat wetenschapsbeoefening is, mag nu evenwel met recht aan Bos toegekend worden.