Boekrecensie

Titel: Een klooster ontsloten
Auteur: Udo de Kruijf e.a.

Uitgeverij: Stg. IJsselacademie
Kampen, 2000
ISBN 90 6697 112 6
Pagina's: 264
Prijs: ƒ 44,95

Titel: De Ridderschap van Overijssel
Auteur: A. J. Mensema e.a.

Uitgeverij: Waanders
Zwolle, 2000
ISBN 90 4009 472 1
Pagina's: 152
Prijs: ƒ 45,-

Recensie door dr. R. P. de Graaf - 27 september 2000

Schaduw van de Reformatie valt in de 15e eeuw over de IJsselvallei

Mannen in harnas en monnikspij

Geen specialistische studie, maar wel een puike bronnenuitgave is ”Een klooster ontsloten. De kroniek van Sint-Agnietenberg bij Zwolle, door Thomas van Kempen” van de hand van Jeroen Kummer en –wijlen– Udo de Kruijf en Freek Pereboom. Wat dit boek zo belangwekkend maakt is dat het concreet laat zien hoe de Moderne Devotie in de IJsselvallei van de grond is gekomen, of juister gezegd, uit de grond is geschoten.

In 1398 begonnen op de Nemelerberg, bereikte het kapittel zijn toppunt in 1511 en waren er maar liefst 13 vrouwen- en 84 mannenkloosters in Nederland, België en Duitsland. Voor alle duidelijkheid: de Agnieten- of Nemelerberg ligt ten noordoosten van Zwolle, Windesheim ten zuiden.

Nog geen tien jaar later ging de grote kerk- en lekenhervorming onder Luther van start. Er wordt wel beweerd dat deze hervorming juist in ons land zo veel aanhangers vond omdat hier de Moderne Devotie het voorbereidende werk deed.

Hoezo? Zoals ieder scholier in het reformatorisch basisonderwijs weet, was het met de laatmiddeleeuwse kerk niet best gesteld. Geld genoeg, maar weinig bijbelkennis, grote duivels- en demonenangst, extreme heiligenverering en veel uiterlijke pompa. Niet direct een kerk dus waar het geloof en het Evangelie centraal stonden, wel een instituut waarin veel geld omging, magnifieke kerken werden gebouwd en de bisschoppen als vorsten leefden. Maar niet alle prelaten waren uit hetzelfde glamourhout gesneden, want in Utrecht zwaaide bisschop Frederik van Blankenheim de scepter, een man die wel was te porren voor hervormingen.

Geert Grote
Nu leefde er bij Brussel in het donkere Zoniënwoud een zeer gelovig man, Jan van Ruusbroec. In plaats van op dukaten en florijnen concentreerde hij zich op de Bijbel en de kerkvaders en schreef hij boeken, niet in het Latijn maar in de volkstaal. Net als later Luther. Deze Jan kreeg bezoek van Geert Grote uit Deventer. Geert was een rijke jongeling, maar wees. Hij werd door zijn oom opgevoed, die hem naar de Parijse universiteit stuurde. Ook regelde de oom dat hij als kanunnik een prebende kreeg, een geldpotje van de dom van Utrecht, wat helemaal niet nodig was, want hij had al zo veel geërfd. Boeken over zwarte kunst hadden zijn voorkeur.

Begin jaren '70 kwam hij tot inkeer. Hij sprak Ruusbroec, kocht degelijke theologische kost in Parijs, verbrandde zijn boeken over spoken en stelde zijn schitterende huis in Deventer open voor mannen die wilden werken en bidden. Hij wist: dat gaat zomaar niet. Immers werden niet de begijnen uit de vorige eeuw verdacht van allerlei ketterse en seksuele uitspattingen? Wie wist wat er zich allemaal afspeelde in de huisjes waarin vrouwen samenleefden?

Geert Grote ging daarom op zoek naar een bestaande kloosterregel, en hij wilde dat zijn geloofsgemeenschap onder gezag en toezicht van de kerk kwam. Bisschop Frederik stond de stichting van het kapittel van Windesheim toe, zonder dat hij als bisschop er de rechtsmacht over kreeg; Windesheim viel namelijk direct onder het gezag van de paus. Grote's aanhangers werden gewone reguliere geestelijken, want ze volgden de regel van Augustinus.

Thomas van Kempen
Vanuit Deventer werden allerlei huizen aangekocht of verkregen, en opengesteld voor mannen en, aparte, voor vrouwen, die als monnik en non wilden leven, maar die zich zo precies mogelijk aan de letter van de Bijbel hielden. Het ene deel van de Devoten richtte zich op de eredienst, bidden, zingen, kopiëren en studeren – en het andere deel op dagelijkse dingen. De huizen van de Devoten werden centra van vroomheid. Overdag hield iedereen zijn mond, om geen ijdele taal te bezigen, en de priors hielden streng toezicht op naleving van het armoede-ideaal.

In dit klimaat ontstond de laatmiddeleeuwse bestseller van eigen bodem: de door Thomas van Kempen geschreven ”Imitatio Christi” ofwel ”De navolging van Christus”. De titel spreekt voor zich. Gelukkig heeft Thomas ook een kroniek geschreven, waarin hij vertelt over Geert Grote en de snelle groei van de Devotie en over de Devoten zelf. Ook uit deze kroniek, die nu (opnieuw) in het Nederlands is vertaald, blijkt hoezeer de schaduw van de latere Reformatie hier al over de IJsselvallei valt. Alles zit er al in essentie in, behalve het centraal stellen van de genade in plaats van (werk)heiligheid.

Wat betreft de uitgave, ”Een klooster ontsloten” is een prachtboek, vertelt veel over de Nemeler- of Agnietenberg bij Zwolle, is rijk geïllustreerd, en alleen al de inleiding van dr. R. Th. M. van Dijk is het kopen van het boek meer dan waard.

Ridderschap
Zwolle brengt ons in Overijssel en op het Boek van de Gemiste Kansen: ”De Ridderschap van Overijssel. Le métier du Noble” van A. J. Mensema, Js. Mooijweer en J. C. Streng. Het was te verwachten: op iedere bladzijde staat een man in harnas met een pedante blik in zijn ogen afgebeeld, naast een schilderij of gravure van een havezate, kasteel of landhuis. En daar tussendoor allerlei kleurrijke staten met wapens. Kortom, met de plaatjes zit het wel snor. Maar de tekst is even uitputtend wat betreft de maatschappelijke en bestuurlijke verwikkelingen tussen pakweg 1424 en 1848, als onbevredigend wat betreft het echte leven van de dames en heren zelf. Wat is er veel archiefonderzoek gepleegd, wat is er een rijkdom aan literatuur gevonden, maar de kast is volgehangen met jaartallen, wetten en bestuurlijke beslissingen.

Hoe staken al die Vossen van Steenwijk in hun vel? Is het niet even lachwekkend als intrigerend om te zien hoe de hoge heren zich tot diep in de vorige eeuw lieten afbeelden geknield in een harnas, leunend op een tafeltje waarop op een kleedje het wapen van de betrokken persoon is afgebeeld, die zich weer heeft getooid met de versierselen van de Duitse Orde? Had de Ridderschap van Overijssel, die achter de uitgave van dit boek steekt, maar ene mevrouw Hella Haasse bereid gevonden om mee te helpen het beeld te verlevendigen.

Toen ik in het laatste hoofdstuk begon, over de ridderschap na 1795, dacht ik: Leuk om te zien hoe het verleden nog relevant is voor het leven vandaag de dag. Maar het enige wat verteld wordt, is dat er gelukkig 95 leden zijn en dat er een fonds is voor „nuttige en liefdadige” doelen.

Bestuurlijke voorrechten
De hoofdlijn uit de geschiedenis van de ridderschap is dat ze in de Middeleeuwen bestond uit echte vechtersbazen, die als borgmannen riante onderkomens verwierven, en dat ze later als een riddermatige geboortestand volop werd ingeschakeld bij het plattelandsbestuur van Overijssel. Dit duurde nog tot in de vorige eeuw, toen de ridderschap in de Provinciale Staten zitting had.

Moeilijke tijden maakten de ridders mee in de tijd van de strijd tegen Spanje, toen duidelijk werd dat de steden en het geld vóórgingen, boven lieden die door hun geboorte meenden over bestuurlijke privileges te beschikken. Nog moeilijker tijden braken aan toen in Frankrijk de Revolutie losbarstte, onder het mom van vrijheid, gelijkheid, broederschap. Zodra deze idealen ook in de Grondwet van Thorbecke een plekje kregen, was het echt gedaan met de oude bestuurlijke voorrechten van de ridders. Maar gelukkig is er nog een fonds en nu een mooi boek.