Boekrecensie

Titel: De Holocaust-industrie. Bespiegelingen over het joodse lijden
Auteur: Norman Finkelstein

Uitgeverij: Metz en Schilt
Amsterdam, 2000
ISBN 90 5330 293 X
Pagina's: 160
Prijs: ƒ 39,90

Recensie door R. R. Zeeman - 27 september 2000

Finkelstein veroordeelt
Joodse oorlogsclaims

Norman Finkelstein doet het nodige stof opwaaien met zijn boek waarin hij stelt dat Joodse organisaties in de Verenigde Staten de holocaust uitbuiten om bedrijven en overheden af te persen. Aanvankelijk werd de Joodse hoogleraar afgedaan als „pervers, arrogant en stom” (New York Times). Maar langzamerhand lijkt het tij te keren en krijgt Finkelstein bijval.

Een provocateur van het zuiverste soort blijkt Finkelstein te zijn. De Amerikaanse Jood, die in het dagelijks leven politicologie doceert aan het Hunter College van de New York City University, bracht twee jaar geleden de tongen in beroering met een publicatie waarin hij Daniel Goldhagens boek ”Hitlers gewillige beulen” volledig afkraakte. Nu had menig historicus dat gedaan, maar Finkelstein deed er nog een paar schepjes bovenop. Hij beschuldigde Goldhagen ervan een nieuw genre te hebben uitgevonden: de ”holo-porn”.

Holo-porn is een samenvoeging van de begrippen holocaust en pornografie. Finkelstein wilde zeggen dat Goldhagen met het weergeven van de seksuele verhoudingen binnen de concentratiekampen de pornografie een plaats gaf in het wetenschappelijk onderzoek naar de holocaust. De vakwereld schudde het hoofd. Was hier nog wel een serieus iemand bezig?

Propagandamachine
Finkelstein kan het tarten blijkbaar niet laten. In zijn nieuwste publicatie waarvan de Nederlandse vertaling, ”De Holocaust-industrie”, morgen verschijnt, schudt hij iedere consideratie van zich af en valt frontaal een taboe aan: de herinnering aan de holocaust. Daarbij ontwikkelt hij de these dat de shoah door Joods-zionistische groepen in Israël en de VS wordt misbruikt om daar kapitaal uit te slaan. Dit is het werk van de holocaustindustrie, een door Israël en Amerikaanse Joden opgezette propagandamachine die onophoudelijk hamert op het leed dat de Joden is aangedaan en die daarbij Zwitserse en Duitse banken afperst.

Finkelstein schreef het boekje op verzoek van Verso, een radicaal-linkse uitgeverij, nadat de directeur Finkelsteins recensie had gelezen van Novicks ”The Holocaust in American Life” in de London Review of Books. Finkelstein vond Novicks boek apolitiek en niet radicaal genoeg. Met zijn eigen boek doet Finkelstein Novick nog eens over, maar dan opgeblazen. De toon is bijtend. In de inleiding schrijft Finkelstein dat de holocaust beter vergeten had kunnen worden, dan te worden ontdekt door de Amerikaanse Joden.

De Newyorkse politicoloog volgt Novick in de opvatting dat de Amerikaanse Joden pas door de Zesdaagse Oorlog van 1967 belangstelling voor Israël en de holocaust kregen. De angst dat Israël in een oorlog met de Arabische landen ten onder zou gaan, riep associaties op met de moord op de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Finkelstein ziet dat anders: de Amerikaanse regering en de ”Joodse elite” wisten al dat Israël de sterkste partij was. Daarom koos Amerika dit keer de kant van Israël. De Joodse organisaties, die tot dan toe op zijn best een lauwe sympathie voor Israël hadden getoond, zagen dat de regering de bakens verzette en haastten zich om hun beleid aan te passen. Om sympathie te winnen én om critici de mond te snoeren, werd de holocaustindustrie in het leven geroepen.

Pervers
Toen het boek deze zomer in de Verenigde Staten uitkwam was de kritiek niet van de lucht. De New York Times vindt Finkelstein pervers, arrogant en stom. De aan de Hebreeuwse Universiteit verbonden dr. Dahlia Ofer kan zich vinden in die woorden. „Finkelstein presenteert zichzelf als zoon van holocaustoverlevenden en daaraan ontleent hij het recht kritiek te mogen uitoefenen. Daar houd ik niet van. Iedereen heeft dat recht. Mijn ouders kwamen voor de oorlog naar Israël, ik ben hier geboren en dus geen dochter van holocaustoverlevenden. Maar daarom heb ik als historicus en wetenschapper nog wel het recht scherp te zijn.”

Dr. Dahlia Ofer, deskundige op het terrein van de holocaust en de moderne Joodse geschiedenis, ergert zich bovenmatig aan Finkelsteins toon. „Hij kritiseert maar zonder iets te onderzoeken. Hij heeft geen enkel respect voor holocaustoverlevenden. Hij wil gewoon negatief zijn. Ik ken Finkelstein alleen door zijn boek. Maar ik vraag me in alle oprechtheid af: Is deze man te vertrouwen?”

Integer of niet, Finkelsteins kritiek is intussen wel blijven haken. Het invloedrijke Joodse tijdschrift Commentary, dat vooral in de jaren tachtig en begin jaren negentig als neoconservatief platvorm aanzienlijke invloed in de VS uitoefende, wijdde deze maand naar aanleiding van Finkelsteins polemiek een diepgravend artikel aan Joodse oorlogsclaims.

Voor het Newyorkse tijdschrift staat vast dat de jongste compensatie-eisen van Joodse groepen vaak weinig gefundeerd zijn. Het illustreert dit onder andere met de agressieve, ongenuanceerde campagne die het Joods Wereld Congres tegen de Nederlandse verzekeraar Aegon voerde.

Commentary voert bovendien aan dat de Joodse zaak meer schade oploopt dan ervan profiteert als de Joden worden voorgesteld als hulpeloze wezens die voor overleven afhankelijk zijn van de giften van Duitse en Zwitserse firma's. „De hele controverse kan zelfs nadelig voor Israël uitpakken”, aldus Commentary. „Het zal Israël de sympathie kosten van gematigde partijen. Wie landen tot compromissen dwingt door te dreigen met publieke aanvallen en vernederingen moet er niet vreemd van opkijken als in deze landen de Arabische tegenstanders van Israël een open deur vinden.”

Dat een Joods magazine als Commentary deze kanttekeningen plaatst, toont aan dat in de Verenigde Staten het onbehagen over de holocaustindustrie groeit. Finkelsteins provocaties, hoe weinig onderbouwd ook, treffen doel.