Boekrecensie

Titel: Ooggetuigen van de Gouden Eeuw in meer dan honderd reportages
Auteur: René van Stipriaan (ed.)

Uitgeverij: Prometheus
Amsterdam, 2000
ISBN 90 5333 912 4
Pagina's: 304
Prijs: ƒ 36,50

Recensie door G. Ligtenberg - 23 augustus 2000

Ooggetuigen rapporteren gebeurtenissen

Belevenissen uit
de Gouden Eeuw

Het verleden spreekt tot de verbeelding. De menselijke fantasie is geneigd de geschiedenis met een romantisch waas te overdekken. Hoe graag zouden we niet zelf een kijkje nemen in de Oudheid, in de Middeleeuwen, in onze roemrijke Gouden Eeuw? Al was het maar voor een uurtje. De bundel ”Ooggetuigen van de Gouden Eeuw in meer dan honderd reportages” geeft een mogelijkheid.

Echte kennis van toen lijkt een onbereikbaar ideaal. Als we al niet in staat zijn het recente verleden objectief te beschrijven, hoe kunnen we dan ooit een waarheidsgetrouw beeld schetsen van gebeurtenissen die dieper verzonken zijn in de nevels van de geschiedenis? Het enige wat ons verbindt met onze voorouders zijn de bronnen in de breedste zin van het woord: teksten, voorwerpen, mondelinge overleveringen, herinneringen. Dat zijn de puzzelstukjes die het plaatje moeten vormen.

Maar zo eenvoudig als het in elkaar passen van een legpuzzel is het ook weer niet. De stukjes van het historische verhaal die beschikbaar zijn, moeten ook nog eens worden geïnterpreteerd. Bovendien ontbreken veel gegevens. Over de gewone man en vrouw, over het dagelijks leven in voorbije eeuwen is bijvoorbeeld relatief weinig bekend.

Om toch een samenhangend beeld te kunnen schetsen, is verbeeldingskracht onmisbaar. Tegelijkertijd betreedt de historicus hier het glibberige pad van de oncontroleerbare fantasie. De visie van de geschiedschrijver is daarbij het cement dat harde feiten verbindt tot een verhaal.

Tastbaar
Een mogelijkheid om te ontsnappen aan de verplichting tot het schrijven van een samenhangend historisch epos is het laten spreken van de bronnen zelf. De voorraadkamer van de geschiedenis bevat gelukkig een overvloedige hoeveelheid ooggetuigenverslagen van historische gebeurtenissen. Natuurlijk zijn deze ook gekleurd door de persoon in kwestie, maar omdat hij (of zij) tijdgenoot was, brengt zijn (haar) verslag het verleden bijna tastbaar tot leven.

Geert Mak bundelde in zijn ”Ooggetuigen van de wereldgeschiedenis” een groot aantal schriftelijke getuigenissen van betrokkenen bij beroemde gebeurtenissen van wereldformaat. Samen met René van Stipriaan paste hij dezelfde formule toe op onze vaderlandse geschiedenis. Van Stipriaan heeft nu volgens het beproefde recept een bundel samengesteld met de Gouden Eeuw als onderwerp. Een aansprekende periode, die een zeer gevarieerde reeks ooggetuigenverslagen opleverde.

Het aardige van dit boek –dat ruim honderd reportages bevat– is dat zowel bekende als onbekende gebeurtenissen worden beschreven. Op die manier krijgt de Gouden Eeuw van binnenuit gestalte, in de vorm van een reeks korte momentopnamen, zoals René van Stipriaan in zijn inleiding schrijft. Hij tekent daarbij aan: „Het is onmogelijk om zo recht te doen aan deze periode, want als iets kenmerkend is, dan is het dat er gelijktíjdig zoveel gebeurde. Toch is het perspectief van het individu, gebonden aan tijd en plaats als het is, verhelderend. De ruim honderd verslagen zijn alle geschreven in het besef dat er iets bijzonders had plaatsgevonden. Overdrijving en ook het onvermogen om de grote lijn te zien horen daarbij. En juist daardoor krijgen we zicht op de toenmalige ambities, overtuigingen en obsessies.”

Stof en rook
Met die kanttekening in het achterhoofd beleeft de lezer met bekende en onbekende tijdgenoten de Gouden Eeuw. Advocaat-fiscaal van de Raad van State Anthonis Duyck geeft een persoonlijke impressie van de slag bij Nieuwpoort (2 juli 1600). Het gevecht duurde „van halfvier tot over zevenen”, tekent hij op. De overwinning van Maurits schrijft hij vooral toe aan de weersomstandigheden: „In deze slag heeft de vijand een groot nadeel gehad doordat de zon hem in de ogen stond, en doordat hij de wind zo tegen had, zodat stof en rook hem en zijn troepen in het gezicht dreef. Dit mede door de hulp van God, die zijn volk met barmhartigheid bezag.”

Op 24 augustus 1566 wordt nonnenklooster Mariënburg in 's-Hertogenbosch belaagd door beeldenstormers. Een anonieme non doet verslag: „Het ging vervaarlijk toe, alsof ze de kerk ondersteboven wilden gooien, en alles wat hun wel aanstond hebben zij gestolen en weggedragen.” De nonnen zelf hadden niets te duchten: „Maar toen zij ons zusters zagen, die daar bijeen zaten als verslagen mensen –de een weende, de ander riep God aan, en sommigen leken bevangen door doodsangst–, toen waren ze wat bedremmeld, en ze zeiden: „Wees gerust, we zullen u niets aandoen, maar dan moet ge wel ophouden met die heiligen vereren, of anders komen we dit feest morgen herhalen.” En ze zouden ons andere oversten en geestelijke leidslieden geven, opdat we geen toverij meer zouden kunnen bedrijven.”

De beroemde uitvinder en waterbouwkundige Jan Adriaensz. Leeghwater demonstreerde in september 1606 zijn nieuwste vinding, een soort duikerklok waarmee hij drie kwartier in de Wetering onder water bleef. Trots meldt hij hoe hij op de bodem allerlei 'kunststukjes' uithaalde: hij at er in alle rust peertjes, schreef een zin op papier en speelde Psalm 23 op een schalmei. Het publiek was stomverbaasd en toen Leeghwater na verloop van tijd nog altijd niet bovenkwam, ging reeds de nieuwsmare in de stad: „Die man is al verdronken, hij komt er niet levend meer uit.”

Alva sluipt weg
De verleiding is groot om nog veel meer te citeren uit deze bundel. Wie wil er niet bij zijn als buiten Antwerpen een hagenpreek wordt gehouden (augustus 1566), als Alva wegsluipt uit Amsterdam (29 oktober 1573), als de Armada wordt verslagen (7-9 augustus 1588), als Hugo de Groot in een boekenkist ontsnapt (22 maart 1621) of als de Russische tsaar Peter de Grote als scheepstimmerman in Zaandam verblijft (najaar 1693)?

Natuurlijk is ook in de Gouden Eeuw niet alles goud wat er blinkt. Daarvan legt de bundel ”Ooggetuigen van de Gouden Eeuw” voldoende getuigenis af. De marteldood van Balthasar Gerards (11-14 juli 1584) wordt met een weerzinwekkende precisie aan het papier toevertrouwd. Bizar zijn de beschrijvingen onder de titel ”Vrouw trouwt vrouw” (september 1632). De pijnlijke penitenties die de negentienjarige Maria Petyt zichzelf oplegde illustreren dat ook in de Gouden Eeuw de rooms-katholieke zuurdesem volop doorwerkte.

Taal
René van Stipriaan heeft het zeventiende-eeuwse Nederlands grammaticaal en qua zinsbouw herschreven voor de moderne lezer. Aan de ene kant verhoogt dat de toegankelijkheid van de teksten; anderzijds gaat iets verloren van het oorspronkelijke karakter.

Elk verslag is voorzien van een (zeer) korte historische inleiding, die de context van het geschrevene weergeeft. Van praktisch nut zijn verder de verklarende woordenlijst, de (summiere) biografische gegevens van de ooggetuigen en de bronvermelding.