Boekrecensie

Titel: Philo Judaeus: Pogrom in Alexandrië en Gezantschap naar Caligula
Vertaling: drs. G. H. de Vries

Uitgeverij: Ambo/Kritak
Amsterdam/Leuven, 1999
ISBN 90 2631576 7
Pagina's: 305
Prijs: ƒ 49,50

Recensie door drs. J. A. van der Velden - 16 augustus 2000

Ooggetuigenverslag eerste pogrom in geschiedenis vertaald

Jodenhaat door vreemdheid

De eerste pogrom in de geschiedenis vond plaats in de zomer van het jaar 38 in Egyptes grootste stad Alexandrië. Waarschijnlijk kostte deze slachtpartij duizenden Joden het leven. De beroemde Joodse filosoof Philo, een ooggetuige, heeft deze geweldsuitbarsting tegen Joden beschreven. Zijn verslag ”Pogrom in Alexandrië” is samen met ”Gezantschap naar Caligula” voor het eerst uit het Grieks vertaald door de historicus drs. G. H. de Vries.

Philo's verslag is kort en bondig. Het geeft een goed beeld van wat er gebeurde: de aanleiding, het falen van de overheid, de anti-Joodse terreur en ten slotte de straf van God voor de man die het allemaal had laten gebeuren, de Romeinse gouverneur Flaccus. In zijn geschrift ”Pogrom in Alexandrië” licht hij ons over dit alles in.

Onberekenbaar
In een tweede geschrift, ”Gezantschap naar Caligula”, vertelt Philo ons dat onder zijn leiding een Joods gezantschap naar keizer Caligula in Rome gaat. Het gezantschap wil bij hem de Joodse zaak bepleiten. Philo beschrijft de teleurstellende ervaringen die het gezantschap opdoet.

Uitvoerig vertelt hij vooral over het grillige, onberekenbare karakter van Caligula. Vanzelfsprekend zwijgt hij niet over de ontzetting in de Joodse wereld over Caligula's plannen om de tempel in Jeruzalem te ontwijden. Hij wil daar namelijk een beeld van zichzelf neerzetten. De hele zaak is uiteindelijk niet doorgegaan door moedig optreden van de gouverneur van Syrië en de Joodse koning Agrippa.

Er is ook een andere versie: voordat Caligula het plan kon doorvoeren, werd hij vermoord.

Deze twee geschriften zijn nu voor het eerst uit het Grieks origineel vertaald door de historicus drs. G. H. de Vries. Hij heeft zijn vertaling vergezeld laten gaan van een uitvoerige inleiding en allerlei aantekeningen. Daardoor worden wij breed ingelicht over de hoofdpersonen in beide geschriften en over Philo zelf. Verder ontvangen wij informatie over het verschijnsel van de Jodenhaat in de antieke wereld, de positie van de Joden in Egypte en in Alexandrië in het bijzonder en allerlei historische achtergronden. Dat maakt de vertaling van beide geschriften nog waardevoller.

Armoedzaaiers
Duidelijk is dat Jodenhaat ook in de antieke wereld voorkwam. De antwoorden lopen evenwel sterk uiteen als je vragen stelt: Kwam het veel voor? Door alle eeuwen heen? In alle delen van het Romeinse rijk?

De Jodenhaat in Philo's tijd verschilt in drie belangrijke opzichten met die in de moderne tijd. In de eerste plaats werden de Joden nog niet uitgemaakt voor moordenaars van Christus of zelfs God. Ook het economisch motief speelt geen rol. Joden als „kapitalisten” en „uitbuiters” komen we niet tegen. Wel spreken Romeinse schrijvers vaak over Joden als „armoedzaaiers.”

Er is evenmin sprake van racisme. Van zoiets als een Joods ras werd nooit gesproken. Men heeft het over een Joodse stam of een Joods geslacht, maar zonder enige racistische bijbedoeling.

De diepste oorzaak van Jodenhaat in de antieke samenleving blijkt bij nader inzien bijna altijd te liggen in de vreemdheid van de Joden in die samenleving. Die vreemdheid had alles te maken met hun manier van leven, hun gewoonten. Daardoor leefden zij apart van hun omgeving. Deze aparte leefwijze vond haar oorzaak in het geloof in de ene, levende God.

Hieruit vloeiden allerlei vooroordelen tegen Joden voort en allerlei bezwaren tegen hun godsdienst. De afwijzing van de verering van andere goden bezorgde de Joden de beschuldiging van atheïsme, van godloosheid. Een voorbeeld van dit alles vinden we ook in Handelingen 16:21.

Geen stemrecht
In Egypte woonden al vele honderden jaren Joden. De profeet Jeremia spreekt in de hoofdstukken 41 tot en met 44 over Joodse emigranten naar Egypte in het midden van de zesde eeuw voor Christus, dus na de verwoesting van Jeruzalem en de tempel in 587 voor Christus door de Babyloniërs. In Alexandrië leefden vanaf de stichting van de stad drie bevolkingsgroepen naast elkaar, vaak min of meer vreedzaam, soms ook in heftig conflict.

In de eerste plaats waren dat de afstammelingen van Griekse en Macedonische soldaten uit het leger van Alexander de Grote. Zij waren ver in de meerderheid en bezaten het officiële burgerrecht van de stad. Zij alleen waren Alexandrijnen.

Dan waren er de Joden, een minderheid van ongeveer 150.000 mensen. Verreweg het grootste deel bezat niet het burgerrecht van de stad. Wel hadden zij een eigen politieke organisatie waarbinnen zij een behoorlijke zelfstandigheid bezaten als het ging om eigen rechtspraak en het naleven van de geboden. Zij hadden evenwel geen stemrecht in de volksvergadering en geen toegang tot de hoge burgerlijke ambten.

Ten slotte waren er de 'gewone' Egyptenaren, vrijwel zonder rechten en door de beide andere groepen als minderwaardig beschouwd en diep veracht. Zowel Philo als de Joodse geschiedschrijver Josefus is eropuit goed te laten uitkomen dat de Joden in Alexandrië geen onbelangrijke groep vormden, maar vooraanstaande burgers van de stad waren. Josefus spreekt vaak niet zonder een zekere trots over het aanzien, de macht en de rijkdom van sommige Joden in de stad.

Ook Philo vertelt van Joden die een belangrijke plaats innemen, bijvoorbeeld in de handel. In zijn pogromboek beschrijft hij de economisch rampzalige gevolgen van de uitbarsting van Jodenhaat. De ondernemingen van de vele handelslui en leiders van grote bedrijven kwamen daardoor tot stilstand. Zij werden geplunderd en zo werden weer vele anderen werk loos.

Belachelijk
De aanleiding tot de eerste pogrom in de Joodse geschiedenis (vergelijk V. A. Tcherikover) in Alexandrië was de aankomst van de Joodse koning Agrippa. We lezen van hem in Handelingen 12. Vanuit Rome was hij op weg naar Palestina. Daar had hij van keizer Caligula, een groot vriend van hem, een gebied toegewezen gekregen, waarover hij koning werd. Hij kwam aan in de stad met een gevolg van keurig uitgedoste soldaten. De Joden haalden hem tot grote ergernis van de Alexandrijnen feestelijk in.

De laatsten maakten hem belachelijk door de bekende, onnozele straatfiguur Karabas als een koning te kleden en hem uitbundig te huldigen in het gymnasium. Dit alles was bedoeld als een bespotting van Agrippa.

Al gauw beseften de Alexandrijnen dat een vertoning die een vriend van de keizer bespottelijk maakte voor hen gevaarlijke gevolgen zou kunnen hebben. De Joden zouden immers een klacht bij de keizer kunnen indienen.

Standbeeld
Om zich daartegen veilig te stellen, eisten de Alexandrijnen dat de standbeelden van de keizer in de synagogen moesten worden geplaatst. Men wist van Caligula dat hij zich graag als god liet vereren.

Ook de Romeinse stadhouder Flaccus zag het gevaar en verklaarde de Joden meteen tot allochtonen en vreemdelingen. De Alexandrijnen dachten daardoor dat zij met de Joden konden doen wat zij wilden. Nu barstte de vervolging in alle hevigheid los. Normaal woonden de Joden in elk van de vijf wijken van de stad. Nu werden zij in één wijk, als in een getto, samengedreven. Zij werden uit hun huizen verdreven, die daarna geplunderd werden. Mannen, vrouwen, kinderen werden doodgeslagen, langs de straten gesleept, levend in de snel aangestoken vuren geworpen. Philo vertelt gruwelijke bijzonderheden. De synagogen werden leeggehaald en in brand gestoken.

Voor de Joden was dit alles een vreselijk gebeuren. Het is niet waarschijnlijk dat ze dit alles passief over zich hebben laten heenkomen. Philo vertelt evenwel dat zij geen wapens in huis hadden, zelfs niet een mes dat een kok gebruikt bij zijn dagelijks werk. Ook liet Flaccus 38 leden van de Joodse raad arresteren en met zwepen slaan op een manier die tegenover de Joden verboden was. Ook Joodse vrouwen werden mishandeld en gedwongen (voor Joden) verboden varkensvlees te eten. Deden zij dat, dan werden zij vrijgelaten. Weigerden ze, dan wachtte hen gruwelijke mishandeling.

God redt ten slotte Zijn volk door Flaccus van het toneel te laten verdwijnen. Uiteindelijk komt hij op een vreselijke manier om het leven. Caligula neemt wraak op hem en laat hem in zijn verbanningsoord vermoorden.

Kettingreactie
Philo schrijft de pogrom toe aan het slappe, toegeeflijke optreden van Flaccus en aan het stoken van een paar echte Alexandrijnse Jodenhaters. De zaak is evenwel wat ingewikkelder dan Philo in zijn geschrift weergeeft.

De steeds aanwezige Jodenhaat, de diepe frustratie van de Alexandrijnen tegenover de zo bevoorrechte Joden, die met de Romeinen onder één hoedje leken te spelen, de haat tegen de Romeinse bezetting, het waren allemaal elementen in een explosieve situatie. Daarin was maar één vonkje nodig om het tot een uitbarsting te laten komen.

Dat vonkje was het provocerende optreden van de Joodse koning Agrippa. Er ontstond zo een kettingreactie van geweld. De overheid in de persoon van Flaccus schoot in alles tekort en droeg helemaal de schuld van wat daarna gebeurde. Dat was voor Philo overduidelijk.

Beide geschriften zijn in de eerste plaats een lofzang op God. Hij laat Zijn volk niet in de steek. We kunnen ze vergelijken met het bijbelboek Esther. Ook moeten we niet vergeten dat het politieke pamfletten zijn. Duidelijk moet worden gemaakt dat de Joden zeer getrouwe onderdanen zijn van de Romeinse keizer. Het is onrechtvaardig hun de rechten te ontnemen die ze onder keizer Augustus en keizer Tiberius hadden gekregen: de vrijstelling van de officiële keizerverering, vrijstelling van de dienstplicht in verband met de sabbat en het recht op eigen religieuze rechtspraak.

Het blijft nodig om alle vormen van Jodenhaat te ontmaskeren. Ten diepste is het de haat tegen de God van het Joodse volk, en tegen zijn Messias. Ook op dit punt blijft bekering nodig. Laten wij dit volk liefhebben vanwege zijn Messias, Jezus, de Christus.