Boekrecensie

Titel: Bedevaartplaatsen in Nederland.
Deel 3: Provincie Limburg
Redactie: Peter Jan Margry en Charles Caspers

Uitgeverij: Verloren/ Meertens Instituut
Hilversum/Amsterdam, 2000
ISBN 90 6550 568 7
Pagina's: 1200
Prijs: ƒ 144,-

Recensie door Tineke Goudriaan - 2 augustus 2000

Lexiconmakers verrast door bedevaartcultuur in Nederland

Apollonia helpt niet
meer bij kiespijn

Nederland is een bedevaartland. Middeleeuwers gingen graag op pelgrimage, maar de moderne Nederlander kan er ook wat van. Dr. C. M. A. Caspers, die jarenlang aan een onderzoek naar bedevaartplaatsen in Nederland werkte, kwam tot „verrassende conclusies.” Het onlangs verschenen deel over Limburg, een pil van 1200 bladzijden, maakt het lexicon ”Bedevaartplaatsen in Nederland” compleet.

„Met moderne bedevaartplaatsen heb ik niets”, bekent dr. Caspers. „Ik voel meer voor oude, middeleeuwse oorden. Hedendaagse dwepers en visionaire vrouwen schuw ik. Daarvoor ben ik misschien te rationeel.” Toch werkte de Tilburgse onderzoeker aan een groot project van het Amsterdamse Meertens Instituut om de Nederlandse bedevaartplaatsen in kaart te brengen.

De rooms-katholieke Caspers heeft tijdens het lexiconproject zijn theologenmantel afgeworpen en zich opgesteld als volkskundige. Samen met dr. P. J. Margry heeft hij „weinig meer” gedaan dan registreren en beschrijven. Analyses werden niet gevraagd. „Ik vond dat bevrijdend. Als je over wonderen hoorde of las, hoefde je je niet af te vragen of die echt waren gebeurd. Je moest distantie houden en slechts noteren.” Die buitenstaandersinsteek hoort ook bij het Meertens Instituut, dat groepen en hun identiteit bestudeert.

Voorsprong
Nu het driedelige bedevaartlexicon op de markt is verschenen, heeft Nederland meteen een voorsprong op landen als België, Oostenrijk en Duitsland. Tot voor het onderzoek van Margry en Caspers was weinig bekend van de bedevaartcultuur in ons land. Caspers: „Er bestaat een vooroordeel: Nederland is een calvinistisch land en kent dus geen bedevaartcultuur – die vind je meer in romaanse landen.”

De komst van de dr. P. G. J. Post als directeur van de volkskundeafdeling van het Meertens Instituut heeft het bedevaartsonderzoek in Nederland uit het slop gehaald. Het Amsterdamse instituut deed al onderzoek naar oude inboedels en dialecten, maar de religieuze volkscultuur was een ondergeschoven kindje gebleven. Post, een theoloog, zette het bedevaartlexiconproject op touw, dat uiteindelijk zeven jaar vergde.

Cultuurhistoricus Margry startte in 1993 en theoloog Caspers werd er het volgende jaar bij betrokken. Ze verkenden de Nederlandse kaart, stuurden vragenlijsten naar parochies en heemkundekringen en betrokken auteurs uit het hele land bij het project. De drie dikke lexiconpillen zijn uiteindelijk met hulp van honderd co-auteurs, katholieken en protestanten, geschreven.

Dominees
Caspers: „Tussen de katholieke en protestantse scribenten merk je verschillen. Soms in kleine dingen. Neem het lemma Culemborg. Dat ook protestantse predikanten in de achttiende eeuw hun heil zochten bij Antonius abt, een helper bij veeziekte, was iets wat de protestantse schrijver van het stuk, prof. dr. Otto de Jong, niet benadrukte. Echte fouten en plastische beschrijvingen heb ik verwijderd. Een protestant als prof. dr. Jan van Herwaarden kon het soms niet nalaten badinerend te schrijven over zijns inziens al te uitbundige volksvroomheid. Dat hebben wij wat getemperd.”

Het lexicon zal vooral collegaonderzoekers van Margry en Caspers dienen. Pastores zullen er wat aan hebben, maar zeker wie in volkscultuur en mentaliteitsgeschiedenis is geïnteresseerd, zoals gedragswetenschappers en leden van heemkundekringen. De achterstand die Nederland op het pelgrimsonderzoekterrein had, is omgebogen in een fikse voorsprong. De Belgen, die uiteindelijk wel tien delen zouden kunnen afleveren, zijn jaloers.

Intussen stelden Caspers en Margry vast dat sinds een aantal decennia veel protestanten ook op bedevaart gaan. „Kennelijk heeft men aan meer dan alleen het gesproken woord behoefte. Met Pasen tref je bij de liturgie in sommige benedictijnerabdijen –zoals in Egmond– net zo goed protestanten als rooms-katholieken aan. Veel protestanten gaan op pelgrimspad en zeggen op een bedevaart ook „iets” te ervaren.”

Mariabeeldje
Tijdens het onderzoek stuitte Caspers op allerlei „verrassende vondsten.” „Je prikt mythes door, bijvoorbeeld het beeld dat Nederland geen bedevaartland zou zijn. Je stelt ook vast dat een provincie als Limburg pas in de negentiende en twintigste eeuw de meeste heilige plaatsen heeft gekregen. Dat hadden we niet gedacht.”

Al is Caspers een man van deze rationele tijd, hij heeft alle begrip voor bedevaartgangers. Zijn rooms-katholieke overtuiging staaft hem daarin. Hij zegt zelf niet zo'n „bedevaarttype” te zijn –dat doen de meeste rooms-katholieken niet– toch heeft een bedevaart voor hem „veel waarde.” Regelmatig gaan hij en zijn gezin per fiets van Tilburg naar Oirschot om daar bij de heilige kapel in het bos een kaarsje voor Maria te ontsteken. „Een weldadige ervaring, die veel deugd doet. De kapel is een beter doel voor de fietstocht dan de winkels in de stad.

Een bedevaart kun je vergelijken met bidden. Bidden –vooral smeken of danken– kun je thuis of in de kerk doen, maar soms heb je behoefte naar een andere plaats te gaan. Je hebt het gevoel dat die plaats heilig is, meestal dankzij de aanwezigheid van een bijzonder beeld of een reliek van een heilige. Anderen zijn je daarin voorgegaan. Het Mariabeeldje in je eigen parochiekerk heeft die meerwaarde meestal niet. Je gaat ervoor op reis en daar aangekomen bid je voor een ziek familielid of je dankt ervoor dat je moeder niet zo ziek is als gedacht. Mensen bidden trouwens steeds meer voor de hele mensheid dan voor het individu, voor verdraagzaamheid, tegen oorlog.”

Van voetstuk
Bedevaarten hebben een democratische oorsprong, zegt Caspers. Waar een wonder of visioen gebeurt, komt een bisschoppelijke onderzoekscommissie oordelen. „Theologen zijn sceptisch. Bij Lidwina van Schiedam bijvoorbeeld wees haar geleerde pastoor een beroemd gebleven wonder af. Veel culten zijn in de kiem gesmoord, maar andere (zoals die van Niervaart) bleven ondanks een negatief oordeel voortbestaan. Die kregen na honderd jaar alsnog kerkelijke goedkeuring.” Sowieso is een bedevaart nooit clericaal geweest, meent Caspers. „Een pelgrimage was nooit geloofsplicht, zoals zondagsheiliging, maar iets vrijwilligs. Voor moslims is dat anders.”

Tijdens zijn onderzoek heeft Caspers het lange pelgrimsleven in Nederland zien voorbijtrekken. Ondanks de Reformatie is de bedevaartcultuur in de Lage Landen blijven bestaan, zij het min of meer ondergronds. Als rooms-katholieken in de negentiende eeuw gelijke burgerrechten krijgen, komt de bedevaart –ondanks een processieverbod– op een wat triomfalistische manier terug. Bisschoppen en paters proberen de pelgrimage te sturen. Veel heiligen zijn in de twintigste eeuw van hun voetstuk gevallen. Door de kunde van tandartsen bidt de heilige Apollonia niet meer mee tegen tandpijn.

De ernst van de Tweede Wereldoorlog versterkt die ontwikkeling nog. Velen bidden rechtstreeks tot God of wenden zich tot Maria. De meeste naoorlogse kapellen zijn dan ook aan haar gewijd. Het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-'65) zorgt ervoor dat veel roomse poespas, wierook en Latijn verdwijnt. De bedevaartcultuur zakt in, maar in de jaren '80 komt er een revival, die overigens niet losstaat van de opgang die het New Age-denken in die tijd maakt.

Voor karretje
Caspers en Margry stipten uiteindelijk op de Nederlandse pelgrimskaart 650 plaatsen aan. Ongeveer een kwart daarvan 'leeft' nog. „De rationaliteit van onze tijd heeft niet het laatste woord”, stelt Caspers vast. „Fitte vutters trekken naar Santiago om zichzelf te ontmoeten. In Nederland zelf is het doel belangrijker dan de tocht. Een jaar of tien geleden reden bussen naar een bedevaartplek, nu zie je de opkomst van de individuele pelgrimage. Al met al bestaat het bedevaartpubliek nog steeds voor een belangrijk deel uit behoudend kerkelijke mensen, meer vrouwen dan mannen.”

Volgens Caspers staat de hedendaagse herleving niet los van de ontkerkelijking. „Mensen voelen zich in de kerk vaak wat verloren. Ze kennen de mensen in hun eigen bank niet en voelen zich niet gauw lid van de gemeenschap. Het religieuze moment dat ze zoeken, vinden ze wel op een bedevaartplek.”

Caspers verdenkt een bedevaartganger er niet van God te willen bewerken. „Gebed kan kracht geven. Dat is met een bedevaart net zo. De katholieke traditie heeft altijd goed onderscheiden dat vereren wat anders is dan aanbidden, al zal het vast wel voorkomen dat mensen God voor hun karretje willen spannen.”