Boekrecensie

Titel: Mirakels historisch. De exempels van Caesarius van Heisterbach over Nederland en Nederlanders
Auteur: Jaap van Moolenbroek

Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 1999
ISBN 9065500634
Pagina's: 361
Prijs: ƒ 49,-

Recensie door dr. R. P. de Graaf - 28 juni 2000

Wonderverhalen bieden veel vermaak, maar weinig lering

Moraliserende monnik geeft exempels

Monnik Caesarius van het cisterciënzer klooster Heiserbach bij Königswinter, tegenover Bonn, geeft in zijn ”Dialogus miraculorum” uit 1219-1224 vele honderden verhalen. Hij voorzag ze alle van een stichtelijke noot en haalde ze overal vandaan, ook uit onze lage landen bij de zee. Moraalverhalen die voorspelbaar en psychologisch weinig diepgravend zijn.

Het dorp Dulder bij Oldenzaal in het jaar 1210: „Op een dag lag de zwangere voedster van onze novice Alardus te slapen in de buurt van bijenkorven toen een reusachtige slang via haar mond haar buik binnendrong. Haar man, die haar kwam wekken, zag de staart van de slang nog net een vingerlengte uitsteken.” Maar hij zei niets, bang dat ze van schrik zou sterven. „Bij de bevalling bracht de vrouw met het kind de slang ter wereld. Door de man met het zwaard in de aanslag opgewacht, probeerde de slang, verstandig als hij van nature is (naar Matth. 10:16), naar de vrouw terug te gaan. Maar de weg werd afgesneden en de slang gedood. De vrouw leeft nog steeds.”

Flauw
De aan de Vrije Universiteit verbonden historicus Jaap van Moolenbroek heeft in ”Mirakels historisch. De exempels van Caesarius van Heisterbach over Nederland en Nederlanders” zestig van die verhalen uit het Latijn vertaald en toegelicht. Dit laatste heeft hij buitengewoon bewonderenswaardig gedaan: van ieder verhaal kent hij wel een andere in omloop zijnde versie, of weet hij te vertellen wie met abt die-en-die of met ridder zus-en-zo wordt bedoeld.

De grap is dat de verhaaltjes van onze moraliserende monnik een geur van waarschijnlijkheid krijgen. Eerst denk je dat alles uit zijn hoge hoed komt, maar dan blijkt er echt in 1220 een meisjesschool aan het Groningse klooster Jesse verbonden te zijn geweest, om maar eens wat te noemen. Ook nooit geweten dat de pausen al sinds 886 twijfels uitspraken over het godsoordeel en in 1215 zelfs aan de geestelijken een verbod oplegden om hierbij aanwezig te zijn.

Lange tijd is met de mirakelse verhalen door historici weinig gedaan. Het zijn immers 'slechts' wonderverhalen, met als doel zielen te winnen voor de kerk. En eigenlijk zijn het ook heel flauwe verhaaltjes die, als het net leuk begint te worden, ineens afgelopen zijn. Niet eens in alle gevallen wordt met een enkele zin de moraal van het verhaal opgedist.

De enige toepassing die me te binnen wil schieten, is dat ze kunnen dienen als bron voor een onderzoek naar volksvroomheid, maar ze blijven erg voorspelbaar en psychologisch weinig diepgravend.

Makkie
Wat moet je bijvoorbeeld met de vraag van een monnik of het toegestaan is om je behoefte te doen als je op reis bent met een reliek? Of met de wetenschap dat demonen niet vies zijn van seks met mooie meisjes? Die demonen zijn natuurlijk wel geestelijk, maar kunnen blijkens Genesis 6 toch omgang met mensen hebben.

Net zo flauw is het verhaal van de 200 schepen die in 1217, met bloeddorstige kruisvaarders aan boord, op weg zijn naar het Heilige Land. De strijders willen in Lissabon even de benen strekken en de Moorse burcht Alcacer belegeren en worden prompt geholpen door een hemelse schare van sneeuwwitte martelaren met rode kruisen, waardoor de Saracenen het hazenpad kiezen. Moet de achteloze luisteraar nu denken dat de kruistochten een makkie waren?

Misschien is het de ouderdom van de verhalen die in ons collectieve bewustzijn de nodige weerklank oproept... Ter illustratie een spookachtig tafereel uit 1223: „Toen een paar mannen met een kar niet ver van de Maas over een straatweg tussen Maastricht en Pietersheim reden, zagen zij iemand op een pikzwart paard met enorme snelheid op hen af komen, die hen met luide stem toeriep: „Als jullie even wachten zullen jullie een geweldig toernooi aanschouwen, en dat gaat hier ter plekke plaatsvinden!”

Wapenbroeder
En kijk, weldra zagen ze een groot kasteel tegenover zich, dat ze nog nooit eerder hadden gezien. Terwijl ze ernaar keken, zagen ze Lodewijk van Loon en zijn broers Hendrik en Arnold met hun militaire tekens, mannen die een aantal jaren eerder gestorven waren. Hen volgden Dirk Heiger en Hendrik van Limbach, befaamde ridders en zeer befaamde, of liever beruchte wapenbroeders van de duivel.” Mensen uit de buurt stroomden toe. Sommigen kunnen er tot op de dag van vandaag van getuigen. Allen die ze daar aanschouwden waren al overleden, voorzover men ze kende. „Hun lichamen zag men in deze wereld zozeer de speelbal van demonen zijn dat hun zielen, zo valt te vrezen, wel flink gefolterd zullen worden in toernooien in de hel. Overigens geloof ik niet dat hun echte lichamen tegenwoordig waren –die waren ten dele al tot as vergaan– maar schijnlichamen.”