Boekrecensie

Titel: De polsslag van de stad. 350 jaar academische geneeskunde in Amsterdam
Auteur: Annet Mooy

Uitgeverij: De Arbeiderspers
Amsterdam, 1999
Pagina's: 499
Prijs: ƒ 59,90

Titel: Een doolhof van eeuwen. Zeven eeuwen ziekenzorg in 's-Hertogenbosch. Van Groot Ziekengasthuis tot Bosch Medicentrum
Auteur: Rob Wolf

Uitgeverij: SUN
Amsterdam, 1999
Pagina's: 163
Prijs: ƒ 24,50

Titel: Blokken op de bres. Geschiedenis van planning en bouw van het nieuwe Academisch Ziekenhuis Groningen (1967-1997)
Auteur: Jan van den Noort

Uitgeverij: AZG Groningen
Groningen, 1999
Pagina's: 192
Prijs: ƒ 45,-.

Titel: 't Is geen baan, 't is een bestaan. Het sociale en economische leven van de medische beroepsbeoefenaren in Nederland weerspiegeld in VVAA 75 jaar
Auteur: prof. dr. M. J. van Lieburg

Uitgeverij: Erasmus Publishing
Rotterdam, 1999
Pagina's: 125 blz.
Prijs: ƒ 57,50

Recensie door drs. T. C. Leertouwer - 14 juni 2000

De kwakzalver
als concurrent

De geschiedenis van de geneeskunde is er typisch één van het voortdurend instandhouden van rangen, standen en status. Dat zie je als je vier onlangs verschenen gedenkboeken leest over de geschiedenis van de medische praktijk in Amsterdam, 's-Hertogenbosch en Groningen en van de Vereniging voor Artsen Automobielen in Nederland. Het leven van arts, patiënt en concurrent liggen erin bloot.

Bij geneeskunde denk je aan ziekenhuizen, maar zo is het niet begonnen. Anders dan in deze tijd fungeerde het ziekenhuis tot de negentiende eeuw als liefdadigheidsinstelling voor „alle crancke, miserabele persoenen soo mans ende vrouwen die op der straeten niet gegaen en konnen.” Verreweg het grootste deel van de patiëntenzorg vond echter plaats aan het ziekbed bij de mensen thuis, waar de welgestelde bevolking haar privé-geneesheer kon ontbieden.

De belangrijkste onderverdeling binnen het vak was lange tijd die tussen geneesheer en chirurgijn. De taken waren als volgt verdeeld: de dingen waar de geneesheer zich te goed voor voelde, zoals de behandeling van kneuzingen en botbreuken, rustten in handen van de chirurgijn. De chirurgijns hadden duidelijk een lager aanzien dan de geneesheren; ze waren dan ook afgesplitst van het klompenmakersgilde.

De geneesheren daarentegen behoorden vaak tot de upper ten van mensen die gestudeerd hadden. Zij werden overigens niet gehinderd door al te veel medische kennis. Hun zelfingenomenheid werd regelmatig te kijk gezet in toneelstukken met dokter Raasbollius en collega Urinaal als hoofdpersonen, niet het minst ook omdat hun verwaande manier van doen in schril contrast stond met hun onmacht aan het ziekbed.

Kwakzalver
Geduchte concurrentie ondervond de reguliere geneeskunde van de kwakzalvers, die hun praktijk op straat uitoefenden en zich mochten verheugen in een grote belangstelling van het publiek. Kwakzalvers waren er in verschillende varianten. Vooral de steensnijder was een bekende verschijning in de stad. Het snijden van de (blaas)steen was een nogal pijnlijk en risicovol gebeuren. Omdat de ingreep zonder narcose werd uitgevoerd, moest de klus zo snel mogelijk geklaard worden. Duurde het te lang, dan moest de patiënt tussendoor met wijn wat aansterken. Soms staakte de operateur na veel gewroet met tangen en lepels de operatie om erger te voorkomen.

Met de gezondheid van de bevolking was het overigens slecht gesteld. Pestepidemieën waren aan de orde van de dag en gebrek aan hygiënische maatregelen zorgde voor een lage levensverwachting en een hoog percentage kindersterfte. Na de aanvankelijke welvaart tijdens de Gouden Eeuw zorgden economische crises verder voor een grote scheiding tussen arm en rijk.

De kentering kwam na de Franse Revolutie. Naar Frans voorbeeld ontstond er een nieuw soort geneeskunde, gebaseerd op natuurwetenschappelijke experimenten. De medische theorieën die tot de negentiende eeuw in zwang waren, werden getoetst aan de werkelijkheid. Het was in deze tijd dat belangrijke vooruitgang werd geboekt, zoals de invoering van desinfectie en narcose. Tot die tijd waren ontstekingen en wondkoortsen na operaties vaak dodelijk, wanneer „onder verspreiding van ondragelijken stank de wondweefsels veranderden in een rotte, groezelige, wankleurige papmassa.” Fris is anders, maar het geeft wel een voorstelling van de operatierisico's in die tijd, en –wat meer is– een idee van de geboekte vooruitgang door het invoeren van desinfectie.

Bezemkast
Kortom, het tijdvak der triomfen leek aangebroken. Uiteraard verschafte dit de medicus het aureool van bewondering dat zijn imago naar de patiënt toe sterk verbeterde. Was de geneesheer vroeger min of meer ondergeschikt aan de wensen van zijn welgestelde klantenkring, met de nieuwe technische ontwikkelingen werd de patiënt als ondeskundige beschouwd met betrekking tot zijn ziekte.

Dit werd zichtbaar in de dagelijks terugkerende intimiderende rondgang van de medische staf. Onder doodse stilte „schrijdt de stoet van bed tot bed; een korte blik hier, daar even tasten, wat verder een uitvoeriger onderzoek, een gefluisterde beslissing, of met plotselinge stemverheffing een demonstratie voor de studenten; de patiënt voelt zich aangeraakt door een macht die, ware het God-gelijk, leven en dood in handen heeft.”

Het centrum van de nieuwe geneeskunde verschoof nu van de thuissituatie naar het ziekenhuis. Daar werden voormalige rivalen nu opeens collega's, wat een einde leek te maken aan de onderlinge concurrentie. Intussen ging het beter met de gezondheid van de Nederlandse bevolking. De nieuwe denkpatronen en hygiënische voorzieningen begonnen hun weerslag te krijgen op de man in de straat, al kwam het nog regelmatig voor dat de wc en douche als opslagkamer of bezemkast werden gebruikt.

Auto
Het werd druk binnen de medische professie. Het aantal artsen steeg, niet alleen doordat er meer gebruikgemaakt werd van de geboden medische voorzieningen, maar ook doordat de functie van medicus aantrekkelijk was geworden. In de menigte van artsen was het de kunst het hoofd boven water te houden. De slimste manier om dit te doen was het aanzien bij de mensen te verhogen, en er zodoende voor te zorgen uitgekozen te worden als behandelend geneesheer.

Niet voor niets was er onder medici een opvallend enthousiasme voor de invoering van de auto. Geen andere beroepsgroep ontwikkelde ook een eigen organisatie voor het afsluiten van autoverzekeringen. Uiteraard kon de arts zich altijd beroepen op de gemakken van de auto voor zijn praktijkvoering. Onderlinge concurrentie bleef echter een belangrijke rol te spelen. „Nu reeds heeft de auto een onaangename eigenschap voor den niet-bezitter en wel die, dat ze als reclamemiddel werkt voor zijn concurrent!”, betoogde een waarschijnlijk niet-autobezitter in het blad Vox Medicorum in 1913. Voor status moest trouwens wel een flinke duit betaald worden. De toenmalige auto's reden een op twee en een liter 'autospirit' kostte 164 cent.

Leven en dood
Expansieve technische groei kenmerkt de geneeskunde sinds de Tweede Wereldoorlog. De toename van technische mogelijkheden is enorm. Dit heeft de mensen kritisch en keuzebewust gemaakt. Natuurlijk heeft dat afbreuk gedaan aan de bovenmenselijke trekken die de figuur van de medicus kreeg toegedicht. Daarnaast heeft zijn positie te lijden onder de opkomst van paramedische beroepsgroepen, zoals fysiotherapeuten en logopedisten.

De arts van nu is niet meer de heroïsche eenling die aan het ziekbed vecht voor het leven van zijn patiënt, maar zijn goede werken zijn als het ware minder zichtbaar geworden in het gekrioel van witte jassen om hem heen. Het is echter nog maar de vraag of de hooggespannen verwachtingen ten opzichte van de medicus ooit de wereld uit zullen gaan zolang de geneeskunde zich nog bezighoudt met kwesties van leven en dood. Zolang zullen waarschijnlijk ook rangen, standen en status de geschiedenis van de medische professie kleuren.

Deze vier boeken geven, elk met een eigen insteek, een helder overzicht van de onderzochte periode en zijn daarom het lezen waard. Rest nog de vraag wat een instelling brengt tot het laten beschrijven van de eigen geschiedenis. Misschien het feit dat weinig dingen meer statusverhogend zijn dan een proeve van eeuwenoude historie?