Boekrecensie

Titel: Een kern van waarheid
Auteur: H. A. Gomperts; red. Eep Francken en Herman Verhaar

Uitgeverij: G. A. van Oorschot
Amsterdam, 2000
ISBN 90 282 0938 7
Pagina's: 232
Prijs: ƒ 35,00

Recensie door drs. J. Exalto - 3 mei 2000

Afrekening met
meester Menno

Je hebt mensen uit één stuk, zoals dat heet. Maar vaak is de mens de mens een raadsel. Er zijn er die zichtbaar lijden aan zichzelf. Dit zijn gespleten persoonlijkheden. Hun tegenstrijdige ikken hebben niet met elkaar leren leven. Het feit dat zij twee zielen in hun borst meetorsen, kan zich op verschillende manieren uiten; meestal zit er een element van projectie in. Men hoeft geen freudiaan te zijn om de waarheid van zulke psychologische noties in te zien. H. A. Gomperts gebruikte ze om het antisemitisme van Nietzsche en Ter Braak inzichtelijk te maken.

Toen Gomperts zich na een Leids hoogleraarschap moderne Nederlandse letterkunde in Frankrijk terugtrok, wilde hij kennelijk met zijn eigen sluimerende gespletenheid in het reine komen. Niet alleen bij zijn meester Menno ter Braak, ook bij vele andere grote geesten had hij een rest antisemitisme aangetroffen, waar wij meestal over heen lezen. Hij schreef 1272 bladzijden vol over ”De jodenhaat van de weldenkenden”.

In een later stadium beperkte Gomperts zich tot zijn oorspronkelijke uitgangspunt: Ter Braaks antisemitisme. Zo ontstond ”Een kern van waarheid”. Het boek bestaat in feite uit drie delen: een algemene psychologische en filosofische inleiding, een beschouwing over het antisemitisme van Nietzsche en een over dat van Ter Braak.

Gespletenheid
Het inzicht dat er onder een cynicus een zendeling schuil kan gaan, ofwel de gespletenheid van het menselijk wezen, vormt in feite de kapstok voor Gomperts' beschouwingen. De interne gespletenheid en de daaruit voortvloeiende zelfkwelling worden in de meeste gevallen afgereageerd op de ander. De projectie van de zelfhaat op de ander is het krachtigste en eenvoudigste medicijn. Verschillende wegen staan hier open. Bijvoorbeeld van (zelf)wrok via haat naar wraak. Vrees of jaloezie zijn hier tussenoplossingen, of instrumenten van zelfbeheersing. Een andere weg is die van schaamte via zelfhaat naar haat. Een derde weg is die van verdringing via spanning naar uitbarsting.

Het lijkt op het eerste gezicht misschien een beetje speculatief, maar: „Wil men de psychologische wortels van het antisemitisme opgraven –en dat is wat ik,” aldus Gomperts, „zelf een toevallig ontsnapte aan de shoah, hier probeert te doen– dan komt die bevrijdende functie van de haat duidelijk te voorschijn.” Wie de even lange als verbijsterende geschiedenis van de jodenhaat op zich in laat werken, ontkomt niet aan de conclusie dat hierin, hoe dan ook, de theorie van de geprojecteerde zondebok een belangrijke rol speelt. Daarmee vertelt Gomperts niet het hele verhaal, maar wel een belangrijk onderdeel ervan. Hoe anders kwam Nietzsche aan zijn ”Übermensch” en ”Herrenmoral”?

Zindelijkheid
Ter inleiding op Nietzsches ideeën geeft Gomperts nog een psychologische beschouwing over reinheid ten beste, onder meer naar aanleiding van het bijbelboek Leviticus. De wrijvingen tussen Joden en de anderen zijn voor een belangrijk deel terug te voeren op (lijfelijke) reinheidsregels. Het zuiver houden van de eigen groep schept afstand tot de onreinen, tot hen die de regels niet in acht nemen.

Zo'n reinheidsfobie –een graadje erger dan die van sommige huisvrouwen– meent Gomperts ook bij Nietzsche aan te treffen. De zindelijkheid ziet hij als een van de sleutels tot diens filosofie. De wil tot macht en de noodzakelijke hardheid tegen de paria's „is alleen begrijpelijk als een krampachtig verweer tegen het gevaar van menselijke nabijheid, tegen aanraking van het onreine, tegen het verstikkende medelijden van weerskanten.”

Zijn haat geworden angst voor de onreinen richtte hij op de Joden, daarmee overigens de wetenschappelijke mode van zijn tijd volgend. Nietzsche wilde met zijn ideaal van de hardheid de zachtheid en liefde in zichzelf doden, hij wilde zich ontworstelen aan zijn dorpse opvoeding door zijn moeder en tante. Nietzsches antisemitisme is dus enerzijds een zeer persoonlijk verhaal, maar anderzijds past het wel in het raam van zijn tijd.

Niet alleen in de wetenschappelijke mode van het antisemitisme, ook in de uit de achttiende eeuw stammende ”Indomanie”: een verlicht verzet tegen het christendom dat de wortels van de Europese cultuur in het Sanskriet en het brahmanisme zocht. Op grond van taalverwantschap horen Indiërs en Iraniërs tot hetzelfde oerras der Ariërs. „En dat was een bevrijdende gedachte, omdat ”Ariër” als hoofdbetekenis had: iemand die vrij is van semitische smetten.”

Omdat het christendom volgens Nietzsche eigenlijk een Joodse aangelegenheid is, keerde hij zich ook daartegen. Of andersom: Nietzsche had de verhalen over de Joodse wraakzucht nodig in zijn campagne tegen het christendom.

Ter Braak
De nietzscheaan Ter Braak was misschien nog duidelijker gespleten dan Nietzsche zelf. Hij was overtuigd tegenstander van het nationaal-socialisme, maar was en bleef tegelijk antisemiet. Waar Gomperts Nietzsche in zijn tijd plaatst, verzuimt hij dat bij Ter Braak. Vanaf bladzijde 106 verandert de toon aanzienlijk. Zelfs een ervaren schrijver als Gomperts heeft dat niet kunnen verhullen. Het wordt ineens persoonlijk.

Ter Braak komt onder het operatiemes. Gomperts vat het kennelijk op als een persoonlijke kwestie, want hij draaft zo nu en dan echt door. Ter Braaks tegenstrijdigheden en gespletenheid worden breed uitgemeten. Hij leed aan zenuwcrises, poogde de interne tegenstrijdigheden in zijn betogen op te lossen door het gebruik van de paradox. Zijn ironie is in werkelijkheid serieus bedoeld. Dat Ter Braaks antisemitische opmerkingen samenhangen met zijn polemiek tegen de gevestigde culturele elite van zijn tijd, kan Gomperts nauwelijks ontgaan zijn. Toch gaat hij daaraan voorbij.

Evenwel is zijn psychologische analyse van Ter Braaks gespletenheid niet onovertuigend. Hij toont duidelijk aan dat Ter Braak al op het gymnasium veroordeeld was tot de zijlijn van verlegen, bleke, bebrilde jongetjes, omdat hij zich fysiek niet kon meten met zijn medeleerlingen. Ook latere ervaringen van uitgestotenheid hebben zijn hang naar een nietzscheaanse hardheid versterkt. Zwakheid zag hij als een teken van decadentie.

Sjacheraar
Gomperts' boek is helaas enigszins een torso gebleven. Het ontbreekt aan een slotbeschouwing en aan voldoende samenhang tussen de verschillende onderdelen. Zoiets is bij een postume uitgave meestal niet te vermijden. Natuurlijk bevat het boek een kern van waarheid, maar het roept ook een gespleten reactie op. Men kan zich afvragen of Ter Braak in het opzicht van het antisemitisme wel zo gespleten was als Gomperts doet voorkomen. We moeten niet vergeten dat wij na de shoah en na 1948 allergisch geworden zijn voor welke uiting van antisemitisme ook – en terecht. Maar in die tijd, toen Ter Braak van zich liet horen, was het vrij gangbaar om ook eens in een bijzin over een ”sjacheraar” te schrijven, of iets in die trant. Dat relativeert Ter Braaks gespletenheid een beetje. Bij Nietzsche laat Gomperts overigens wel een interpretatie in deze richting open.

Verder proeft men in „Een kern van waarheid” – om ook eens psychologisch te lezen – een geest van afrekening met meester Menno. Gomperts drijft het soms een beetje op de spits. Hij lijkt niet vrij van enige rancune. Maar afscheid van de politicus zonder partij heeft hij niet genomen. Daarvoor doen zijn stijl en benaderingswijze teveel aan die van Ter Braak denken.