Boekrecensie

Titel: Leven en werk van Gerardus Joannes Vossius (1577-1649)
Auteur: C. S. M. Rademaker

Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 1999
ISBN 90 6550 058 8
Pagina's: 384
Prijs: ƒ 60,00

Recensie door dr. H. Florijn - 8 maart 2000

Humanist met een
zeldzame reputatie

Weinig geleerden hadden in hun eigen tijd een grotere reputatie dan Gerardus Joannes Vossius (1577-1649). Zijn werk kan gezien worden als het hoogtepunt van het Nederlandse humanisme, tegelijk is hij de laatste grote vertegenwoordiger van deze geestesstroming. Over deze internationaal bekende geleerde laat C. S. M. Rademaker opnieuw een omvangrijke studie het licht zien.

Vossius en de andere humanisten hadden vooral belangstelling voor de Oudgriekse en Oudromeinse cultuur en literatuur. In aansluiting op hun zestiende-eeuwse voorgangers, die veel klassieke bronnen uitgaven, probeerden de zeventiende-eeuwers vooral tot een synthese te komen van het materiaal. Daarom werden de toen algemeen bekende klassieke teksten „aan een diepgaand onderzoek onderworpen en met behulp van die rijkdom aan schriftelijke en ook archeologische gegevens, ging men zich een steeds duidelijker beeld vormen van leven en denken in de oudheid.” Vossius heeft daarbij veel goeds tot stand gebracht.

Het bleek al spoedig dat hij zeer intelligent was. Weinigen ontwikkelden zich sneller en gedegener dan hij. Vossius studeerde theologie, onder anderen onder Franciscus Gomarus, en werd rond 1600 rector aan de Latijnse School in Dordrecht. In 1615 werd hij aan het Leidse Statencollege verbonden, maar daar volgde in 1619 ontslag omdat men hem als te remonstrants zag. Dankzij machtige beschermers kon hij aan de universiteit verbonden blijven en in 1622 kreeg hij er de leerstoel geschiedenis en welsprekendheid, later ook die in de Griekse taal- en letterkunde. In 1631 vertrok hij naar Amsterdam, waar hij de eerste rector van het Athenaeum Illustre werd. Veel hield hij zich bezig met het onderwijs en de methodiek ervan. Hij was een goed pedagoog.

Behulpzaamheid
Over veel terreinen van de wetenschap heeft Vossius gepubliceerd. Hij schreef enige handboeken over de welsprekendheid, over de dichtkunst, de taalkunde, maar vooral over de geschiedenis. Verder zag een reeks kerkhistorische werken van zijn hand het licht, alle in het Latijn, een taal die weinigen zo goed beheersten als hij, hoewel de verwoording in zijn boeken gekunsteld aandoet. Vossius' geschriften zijn gebundeld in zijn lijvige ”Opera omnia” (Alle werken). Verder bleven van zijn hand maar liefst 1296 brieven bewaard, met 2100 brieven aan hem, samen met stapels nagelaten aantekeningen en halfvoltooide schetsen.

Niet alleen vanwege zijn kennis maar ook vanwege zijn behulpzaamheid zochten velen contact met Vossius. Hugo de Groot was een van hen, verder de Engelsman William Laud, de dichter Joost van den Vondel, de Portugese jood Menasseh Ben Israël en de rooms-katholieke priester Bartholdus Nihusius, om er maar een paar te noemen. Vossius verschafte hun raad en ze mochten altijd boeken lenen uit zijn omvangrijke bibliotheek. Het is tekenend voor de man dat hij vrienden en sympathisanten had onder mensen van allerlei stand, professie, richting en overtuiging.

Hoewel hij lid bleef van de Gereformeerde Kerk van zijn dagen, was hij veel rekkelijker dan de meeste tijdgenoten en betreurde hij het dat de contraremonstranten aan de macht kwamen. Daarover schrijft Rademaker: „Toen was er voor Vossius' heilige overtuiging dat alleen enkele kernstukken van wezenlijk belang waren, geen plaats meer. Zijn uit en te na wijzen op het grote voorbeeld van de kerk van de eerste eeuwen vond geen gehoor meer.” Eigenlijk voelde Vossius zich het meest thuis in de Anglicaanse Kerk van zijn dagen, maar van het puritanisme daar moest hij niets hebben.

Tijdgenoten
Het wordt allemaal beschreven in deze studie van Rademaker, die geldt als de autoriteit op het gebied van Vossius. De studie is de neerslag van zijn langdurig omgaan met de enorme nalatenschap van de grote geleerde. Meer dan veertig jaar heeft hij zich met hem beziggehouden: al in 1960 werd een antwoord van hem op een prijsvraag naar het leven en werk van Vossius bekroond. Vervolgens promoveerde hij in 1967 te Nijmegen op een Vossius-biografie, die in 1981 ook bewerkt in het Engels verscheen. En nu verscheen dan deze uitgave. Velen hebben dankbaar van zijn proefschrift –dat niet meer verkrijgbaar is– gebruikgemaakt, omdat er zo veel in staat dat ook van belang is voor de kennis van andere vermaarde tijdgenoten.

Dat dit boek is verschenen, is iets om erkentelijk voor te zijn. Prettig is dat het werk van illustraties is voorzien en dat de Latijnse citaten en titels vertaald zijn. Ook de bijlagen, waaronder één met ”Vossius' leven in vogelvlucht”, en andere met vermelding van Vossius' publicaties of handschriften zijn verhelderend. De literatuurlijst (29 bladzijden) laat zien dat Rademaker alles heeft geraadpleegd wat in verband met zijn onderwerp staat. Een uitstekende en ook goed leesbare verhandeling is het resultaat.