Boekrecensie

Titel: DD. Het leven van E. F. E. Douwes Dekker
Auteur: Frans Glissenaar

Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 1999
ISBN 90 6550 064 2
Pagina's: 246
Prijs: ƒ 49,-

Recensie door drs. R. Toes - 16 februari 2000

Door elke Douwes Dekker
loopt een streep

Alles aanpakken, veel knopen doorhakken, weinig afmaken en vooral geïnteresseerd zijn in de eigen navel. Hoewel dit beeld doorgaans correspondeert met dat van de politicus of de politieke activist, bevestigt ook hier de uitzondering de regel. De uitzondering betreft E. F. E. Douwes Dekker (1879-1950), onder meer auteur van ”Siman den Javaan. Een roman van rijst, dividend en menschelijkheid”.

De titel van dit boek zal velen onbekend zijn. Bij de naam Douwes Dekker gaat wellicht een lampje branden. Inderdaad, familie van... Een achterneef van Multatuli. In deze roman schetst Ernest François Eugène Douwes Dekker een beeld van zowel arme Javaanse landbouwers als blanke administrateurs, opzichters en bestuurders. Kenners beweren dat dit boek het literair gezien niet haalt bij het bekende boek van Multatuli. Maar zeker ook deze ”DD”, zoals de Douwes Dekkers wel aangeduid worden, verdient het om onder het stof van de geschiedenis vandaan gehaald te worden. Meedeinend op de golven van interesse voor onze koloniale geschiedenis heeft de journalist Frans Glissenaar in dezen een heroïsche poging gedaan!

De interesse voor onze koloniale geschiedenis lijkt het laatste decennium sterke stimulansen te ondergaan. De boeken van Cees Fasseur over ”Indischgasten” en van dr. G. Puchinger over ”Landvoogd en minister” mogen daarvan bewijzen zijn. Of dit nog iets te maken heeft met het wegdoezelen bij onze ”grootkoloniale sferen”, mag betwijfeld worden. Het heeft meer iets van een catharsis. Het is nu echt mogelijk met enige distantie ons koloniale verleden te beschouwen en te beoordelen, zonder dat dit hinderlijk gestoord wordt door de actualiteit.

Doorzettingsvermogen
Het onderzoek naar het leven van deze DD ontaardde voor Glissenaar, zoals hij zelf schrijft, „in een bijna maniakale zoektocht.” Het blijkt moeilijk om Ernest helder in beeld te krijgen. Glissenaar komt zelf ook met deze ontboezeming in zijn epiloog. Toch geeft hij impliciet de verklaring hiervoor: door alle DD's loopt immers een streep! Ze zijn zowel creatief en intellectueel begaafd als opstandig, opportunistisch en eigenwijs. Van dergelijke ingewikkelde persoonlijkheden is het natuurlijk lastig een transparant beeld schetsen.

Ernest Douwes Dekker was een kleinzoon van Multatuli's oudste broer Jan. Deze Jan vestigde zich op Java en huwde een inlandse dame. Uit dit huwelijk ontsproot onder andere Auguste, de vader van Ernest. Ernest behoorde tot de Indo-Europese elite, die wel nadrukkelijk ”Nederlands” werd opgevoed maar overigens ”gekleurd” was. Zijn bewustwordingsproces heeft zich vooral afgespeeld in Zuid-Afrika. In 1900 gaat hij naar Transvaal om de boeren te helpen bij hun strijd tegen de Engelsen. Deze ervaring maakt hem strijdbaar. Hij krijgt vechtlust en doorzettingsvermogen: „In zulke ovens bakt men mannen, innerlijk zeer vrij.” De ervaring in Zuid-Afrika heeft hem wakker geschud uit zijn pro-Nederlandse houding.

Gevangenis
Daarna volgen de zaken elkaar snel op: hij wordt politiek activist, journalist, schrijver, onderwijsman, kortom, een tegendraads universeel mens. In alle activiteiten die hij ontplooit, is echter voortdurend één constante aanwezig: de felle bestrijding van het Nederlandse koloniale bestuur. Zijn bestrijding van de „kaaskopperige botteriken” staat nummer één op zijn programma en laat hem niet minder dan 37 keer de gevangenismuren van binnen bekijken. Hij staat aan de basis van de vorming van de Indische Partij, van een vernieuwend onderwijsinstituut en na de onafhankelijkwording van Indonesië brengt hij het tot minister van staat. Sukarno zelf heeft meermalen verklaard dat Douwes Dekker zijn politieke vader was en dat hij van hem het politiek nationalisme heeft geleerd. Sterker nog, volgens Glissenaar is Sukarno's Pancasila-filosofie op sommige punten beïnvloed door Douwes Dekkers ideeën.

Het voert te ver om in dit kader in te gaan op al zijn activiteiten. Terwijl ik lees, wordt de vraag wel in toenemende mate prangend hoe het mógelijk is dat deze figuur zo onbekend is gebleven. Hebben we hem weggesublimeerd uit ons nationale geheugen omdat hij niet paste in de romantisch geladen koloniale sferen? Glissenaar doet in zijn epiloog met wisselend succes een poging dit te verklaren.

Zo noemt hij het overlijden van E. du Perron in 1940 als verklarende factor. Du Perron, Multatuli-biograaf, had zich ook intensief bemoeid met het schrijven en uitgeven van de memoires van deze DD. Dit mag een argument zijn dat hout snijdt. Andere argumenten als dat hij geen directe familieleden had in Nederland, dat hij nooit aangesloten is geweest bij een politieke beweging in Nederland en de gebrekkige documentatie rond zijn persoon hebben mijns inziens toch sterk het karakter van verlegenheidsargumenten. Het feit dat Glissenaar hier eigenlijk niet uitkomt, maakt deze DD nog raadselachtiger.

Het versterkt het beeld van een zeer veelzijdig persoon, voor wie inderdaad een maniakale zoektocht nodig is. Als je kennisneemt van wat deze Douwes Dekker allemaal op poten gezet heeft, krijg je de indruk dat dit met een zekere oppervlakkigheid gebeurd moet zijn. Ook dat is echter in strijd met de waarheid. De gedegenheid waarmee hij zich bezighoudt met bijvoorbeeld de oprichting van de Indische Partij, het onderwijsinstituut en de consequenties die hij neemt voor zijn politieke handelen, ontdoen hem nadrukkelijk van het beeld van de eerdergenoemde oppervlakkige politieke navelstaarder. Temeer wordt echter duidelijk dat het „een echte DD” betreft: er loopt een streep doorheen!