Boekrecensie

Titel: Willem de Clercq (1795-1844)
Auteur: W. A. de Clercq

Uitgeverij: De Bataafsche Leeuw
Amsterdam, 1999
ISBN 90 6707 511 6
Pagina's: 495
Prijs: ƒ 65,-

Recensie door Tineke Goudriaan - 16 februari 2000

Niets negatiefs over
Willem de Clercq

Net als zijn betovergrootvader heet hij Willem de Clercq. Eigenlijk Willem Adriaan, maar dat hindert niet. Vijftien jaar heeft de gepensioneerde Noord-Hollander zich in het leven van zijn voorvader verdiept. De voorman uit de negentiende-eeuwse Réveil-beweging heeft diepe sporen in het geslacht getrokken. „Bij ons thuis werd geen jenever geschonken. En aan het ontbijt ging de Bijbel open.” De twintigste-eeuwse De Clercq stelde op zijn 77e het leven van de „oude Willem” te boek. „Soms kreeg ik medelijden met hem.”

De Clercq leeft in het villadorp Santpoort-Zuid, onder de rook van Haarlem. Hier glimt een zilveren broodmand en kruimelveger, daar pronkt een antiek bureau en een antieke stoel van de „oude Willem”, erboven hangt een portret van zijn gezin en andere familie. Al bewoonde de oude Willem de Clercq (1795-1844) een statig pand aan de Prinsengracht in Amsterdam, twee eeuwen later heeft hij een plaats gekregen in het huis van zijn nazaat Willem Adriaan. Én in diens hart. „Al voor mijn pensionering in 1984 ben ik gaan lezen in zijn memoires. Ik ben veel van hem gaan houden.”

De schrijver ziet het niet als een belemmering dat hij over een verwant schrijft. Het is te ver terug om niet onbevangen te kunnen schrijven. „Vergeet niet dat hij in 1844 is gestorven en dat ik van 1922 ben. Daar zit bijna een hele eeuw tussen. Over je eigen vader of je eigen kinderen zeg je geen onaardige dingen, die laat je weg. Als ik negatieve elementen in Willem de Clercqs leven of werk zie, vind ik het geen punt om dat te melden. Over De Clercq valt trouwens niets negatiefs te schrijven.”

Stelling
Aansporing tot onderzoek kreeg De Clercq van mevrouw prof. dr. M. H. Schenkeveld-van der Dussen, die in haar proefschrift had geponeerd dat de publicatie van Willem de Clercqs gehele dagboek „veel betekenis” voor de kennis van de Nederlandse en Europese Romantiek heeft. „Ik heb mevrouw Schenkeveld, die net als ik in het bestuur van de Stichting Réveil-Archief zat, gevraagd of ze nog steeds achter die stelling stond. Dat deed ze zeker! Ik aan de slag, maar al snel kwam ik erachter dat het gekkenwerk zou zijn om het werk als complete, geannoteerde publicatie uit te geven. Daarvoor was ik te oud geworden. Het dagboek en de bijlagen erbij tellen meer dan 30.000 bladzijden. Eén pagina komt ongeveer overeen met een A4-vel. Zelfs met hulp van studenten zou het me tien jaar kosten, schatte Schenkeveld.”

Intussen ging De Clercq gewoon door met lezen. In de Griffioen-reeks verscheen in 1988 van zijn hand de eerste publicatie over zijn voorvader: ”Willem de Clercq. Woelige Weken, november-december 1813”, over de omwenteling in Amsterdam. Vijf jaar geleden zag vervolgens ”Graan en reizen. Willem de Clercq in 1814” het licht. Het echte werk kwam vorige maand, mede dankzij financiële steun van het Prins Bernhard Fonds, op de markt: Willems biografie. Intussen hoopt de auteur dat het toch nog eens tot een integrale, geannoteerde uitgave van de memoires komt. „Daarvoor zijn nodig een groep enthousiaste en bekwame mensen en natuurlijk aanzienlijke financiële bijdragen. Er is haast bij, want de inkt begint te verbleken.”

Verliefd
De Santpoorter heeft niettemin zijn best gedaan. Niet alleen heeft hij zich de voorbije vijftien jaar met weinig anders beziggehouden en alle manuscripten doorgewerkt, ook deed hij allerlei aardige ontdekkingen. „Ik ben begonnen met het lezen van zijn correspondentie en dagboek. Gewoon kriskras. Ik ben sterk historisch georiënteerd en startte bij de Slag bij Waterloo. Hoe had de oude Willem die verwerkt? Rond die tijd ontbraken er ineens veertien dagen in zijn notities. Ik kwam erachter dat hij in die twee weken verliefd is geworden op de vrouw met wie hij later is getrouwd, Caroline Boissevain!

Later ontdekte ik nog meer van zulke dingen. Pierson (hij publiceerde ”Willem de Clercq naar zijn dagboek”, red.) was slordig. Ik heb nogal wat van zijn fouten gecorrigeerd. Bij voorbeeld allerlei feiten over de Belgische Opstand. Pierson was daarvan slecht op de hoogte. Als Caroline ten tonele verschijnt, schrijft hij bovendien dat zij De Clercqs eerste liefde was. Fout! Ik weet dat dat niet zo was. Pierson schrijft dat, als zij nog leeft. Ik ontdekte echter dat er al een zekere Suze Gildemeester uit Haarlem was geweest. Ze is uiteindelijk met een vriend van Willem getrouwd.”

Lovend is de bejaarde schrijver over een andere, recente De Clercq-studie: O. W. Dubois' ”Een vriendschap in Réveilkring”, over de omgang van De Clercq en Da Costa. „Een waardevol boek. Dubois weet heel veel, al ben ik het niet altijd met hem eens. Hij komt naar voren als een Da Costa-fan. Ik ben meer een De Clercq-fan geworden.”

In een krappe 500 bladzijden behandelt de auteur chronologisch het leven van zijn voorvader. Hij maakt een uitstapje naar het politieke en culturele leven van de eerste helft van de negentiende eeuw. In het boek komt zakenman De Clercq expliciet naar voren – „daarvan had Pierson ook weinig verstand.” Niet helemaal verwonderlijk, want de auteur –hij stamt van De Clercqs vierde zoon, Stephanus, en diens vierde zoon, Adriaan, af– werkte 38 jaar ook als zakenman, eerst als reder in de zeevisserij en vervolgens in het verzekeringswerk. „In die tijd kreeg ik complimenten over mijn verslagen. Die bleken prettig te lezen; ik had ook een hekel aan stadhuistaal.”

Irriteren
Henriëtte Roland Holst oordeelde dat de oude De Clercq „de meest sympathieke figuur van het Réveil” was. Ze doelde op zijn sociaalvoelendheid. De Clercq startte als commissionair in granen bij het bedrijf van de familie Vanaf 1824 werd hij secretaris en in 1831 directeur van de Nederlandsche Handelmaatschappij (NHM). Op die post zette hij de Nederlandse textielindustrie in het oosten op poten. De NHM exporteerde katoentjes naar Java. De Réveil-man heeft daarmee de Nederlandse werkverschaffing destijds een injectie gegeven. Niet voor niets zijn in Twente veel Willem de Clercqstraten te vinden.

De Clercqs biografie biedt een goed inzicht in de context van zijn onderwerp. In die zin is ze ook misschien eerder een kroniek dan een biografie. Ze geeft een goed beeld van hoe men in de eerste helft van de negentiende eeuw in Nederland leefde. Duidelijk komt bijvoorbeeld naar voren hoe diep ingrijpend de Belgische Opstand was.

Tegelijk bewondert de schrijver de oude Willem als mens. Hij weet inderdaad weinig negatiefs over hem te bedenken. Toch aarzelt hij niet te melden dat de negentiende-eeuwse zakenman zich laat „beduvelen” door een stel Brabanders.

De schrijver neemt zelfs een zekere afstand van zijn voorvader en raakt duidelijk geprikkeld als die zich geestelijk laat inpakken. „Toen hij zich vanaf het begin van de jaren veertig onder druk liet zetten door figuren als Kohlbrugge, Mietje Schey en Willem Barbe, begon ik mij te ergeren aan wat ik, wellicht ten onrechte, zijn zwakheid vond. Toen begon ik afstand van hem te nemen. En toen hij in maart 1843 zeer ernstig begon te tobben, kreeg ik medelijden met hem en wel in de meest letterlijke zin. Ik leed met hem mee en ik beleefde zijn overlijden als een verlossing voor de man.”

Groot zondaar
De Santpoortse De Clercq, die kerkelijk een betrokken hervormde is, geeft in zijn biografie tamelijk veel aandacht aan De Clercqs verhouding tot Kohlbrugge. Veel waardering voor de laatste kan hij niet opbrengen. Hij praat met enige afschuw over de „ellende met Kohlbrugge.” „Kohlbrugge heeft De Clercq geestelijk kapot gemaakt. Ik weet nog heel goed dat mijn vader dat zei toen hij terugkwam van de promotie van C. E. te Lintum (”Willem de Clercq, de mensch en zijn strijd”, 1938, red.). Ik was toen vijftien.

Willem was op geestelijk gebied zoekende geraakt. Hij werd onzeker en daardoor heel beïnvloedbaar voor Kohlbrugge. De laatste vond dat De Clercq een groot zondaar was en dat hij zijn leven moest beteren. De Clercq deed veel goede werken, maar Kohlbrugge ontkende de betekenis daarvan. Je moest ze dus ook niet doen. Kohlbrugge en diens afgezanten, de ongetrouwde juffrouw Schey en de mislukte graanhandelaar Willem Barber, zetten De Clercq onder druk. In de kerken werd afgoderij gepredikt.

Als hij bijvoorbeeld in de zomer van 1843 met zijn vrouw in Heemstede op vakantie is en met zijn vrouw naar de kerk loopt, overhandigt de postbode –de PTT werkte 's zondags– De Clercq een brief van Schey. Hij leest die al lopende. Schey pakt hem zo aan, dat hij niet meer ter kerke kan gaan. Zijn vrouw Caroline gaat wel, maar De Clercq loopt moeizaam terug. Wat een drama! Afschuwelijk.

Het is een wonderlijke discussie, waaronder De Clercq erg heeft geleden. Hij heeft zich laten koeioneren. In de laatste maanden van zijn leven ging hij ook niet meer naar de kerk, maar las thuis preken. Geen kerk was meer goed genoeg. De Waalse kerk was ook te vrijzinnig. Caroline bleef wel kerken.

Op dat moment begon ik afstand te nemen van de oude Willem. Ik dacht: Dat je ernaar luistert! Waarom stuur je ze niet het bos in? Onbegrijpelijk, dat je je zo kapot laat maken. Als ik brieven van Kohlbrugge zou krijgen, zou ik ze ongeopend terugzenden. Ik begon medelijden met hem te krijgen. Het sprak me niet aan. Verscheidene notities over zijn geloofsstrijd in later jaren heb ik ook overgeslagen. Dat heb ik ook gedaan met allerlei notities over preken. Niet voor niets gingen mijn eerste twee publicaties over De Clercq als jonge man.”

Voor de vuist weg
De 'jonge' De Clercq beschrijft zijn betovergrootvader als een geniaal, zeer hoogstaand en beminnelijk mens. „Hij straalde warmte en liefde uit. Hij was zeer contactueel. Als hij iemand sprak, wilde hij in diens binnenste doordringen. Dat werd wel eens irritant gevonden. In sommige opzichten was hij te goed voor deze wereld. Als hij in zakelijke kringen over het geloof sprak, werd er ook wel eens gelachen.

De Clercq leefde in verscheidene werelden. Primair was zijn dagelijkse werk. Daarnaast waren er de letteren. Om zijn literaire kwaliteiten raakte hij beroemd. Prijzen bleven niet uit. Hij stak op diverse terreinen boven andere Réveil-mannen uit. In het improviseren was hij een kei. Zonder aarzeling hield hij zo voor de vuist weg een onderhoudend betoog. Aan het eind van een diner, zo rond het dessert, ging een schaal rond waarin iedereen een papiertje met een onderwerp kon deponeren. De Clercq pakte er blind een uit en improviseerde een halfuur tot een uur over een willekeurig onderwerp.

Een enkele keer weigerde hij, als het onderwerp hem niet aansprak. De vorm varieerde. De ene keer in alexandrijnen, de andere keer weer anders. Aan het diner ter afsluiting van een synodevergadering in Den Haag improviseerde hij bijvoorbeeld over Byzantium. Hij beschikte over een fenomenale kennis. Als De Clercq er was, kon je altijd rekenen op een mooi slot.”

Jenever
Op zijn improvisaties werd De Clercq wel aangevallen. Zelfs door Da Costa. „Het zou te werelds zijn. Maar De Clercq zag het als een gave Gods, die hij te nutte moest maken. Hij probeerde ook steeds meer geestelijke dingen mee te geven. Hij keek z'n publiek natuurlijk wel aan.”

Improviseren bleef hij zijn hele leven. Sinds 1830 werden de letteren in zijn leven minder belangrijk. Hij las altijd Latijn en Grieks, maar dat liet hij langzaam los. Geestelijke literatuur werd belangrijker. In plaats van in literaire publiceerde hij in kerkelijke tijdschriften.”

De 'jonge' De Clercq vindt het „grappig” te zien hoe Willems invloed op zijn nageslacht is overgegaan. „Door de geslachten heen zijn er allerlei constanten te zien. Mijn vader sprak dikwijls over de oude Willem. Hij is de 'held' van de familie. De geest van het Réveil waarde thuis ook rond. Zo werd er in huis geen jenever geschonken. We zijn met de Bijbel opgevoed. Aan het ontbijt werd daaruit gelezen. Nog steeds is bijbellezen heel belangrijk, al vormen mijn vrouw en ik onder de De Clercqen inmiddels wel een (kerkelijke) uitzondering. Ik heb twaalf jaar in de kerkenraad gezeten en mijn vrouw heeft veel bejaardenwerk voor de kerk verricht. Dat was nog de invloed van Willem. Het dichterlijke van zijn figuur mis ik. Ik kan zelfs geen gedichten lezen. Het zakelijke, dat heb ik wel van hem geërfd.”