Boekrecensie

Titel: Mannen van staal. Het leven van de ridders in de Middeleeuwen
Auteur: Gerard Sonnemans

Uitgeverij: Sun
Nijmegen, 1999
ISBN 90 6168 678 4
Pagina's: 184
Prijs ƒ 29,50

Recensie door drs. Hubert Slings - 2 februari 2000

Middeleeuwenbeeld

„In veel kastelen die als museum zijn ingericht, kun je prachtige harnassen met zwaarden en lansen zien. Maar denk niet dat daar vroeger een ridder in gezeten heeft. De meeste van die harnassen zijn tussen de zeventiende en negentiende eeuw gemaakt om de kastelen op te sieren. Echte middeleeuwse harnassen en wapens zijn er niet veel bewaard.”

Dit citaat uit het ”Mannen van staal” van Gerard Sonnemans is exemplarisch voor het middeleeuwenbeeld in het algemeen: veel van wat heden ten dage voor authentiek middeleeuws gedachtegoed versleten wordt, is in feite een verzinsel van later eeuwen, het zwaar geromantiseerde ridderbeeld voorop. Als ik me niet vergis, krijgen de meeste mensen dit vertekende beeld vaak al op jonge leeftijd bijgebracht. Daarom is het jeugdboek van Sonnemans, dat gebaseerd is op historische gegevens over het ridderleven, een welkome correctie: verplichte lectuur voor alle jonge en oudere liefhebbers van de riddercultuur.

Het ridderleven wordt in zes chronologisch geordende episodes naar aanleiding van waargebeurde feiten beschreven, terwijl tegelijkertijd door middel van terzijdes verschillende aspecten van het ridderleven thematisch worden belicht. Het boek is rijk geïllustreerd en bevat een handzaam register.

Opkomst
De alternatieve aanpak van Sonnemans openbaart zich direct al in het eerste hoofdstuk, dat gewijd is aan de opkomst van het ridderschap tijdens de kruistochten. De val van Jeruzalem op 15 juli 1099 wordt beschreven vanuit het gezichtspunt van de Vlaamse tweelingbroers Litold en Gilbert, die terugkijken op een lange tocht vol ontberingen maar nu vol hooggestemde verwachtingen klaarstaan om de Heilige Stad te veroveren. Ze verwachten over enkele dagen, beladen met eer en rijkdommen, terug te kunnen keren naar vrouw en kinderen, maar in plaats daarvan sneuvelen onze beide helden reeds enkele minuten na de bestorming... wat een domper! Als lezer word je eindelijk eens met je neus op de keerzijde van de riddermedaille gedrukt: ditmaal niet de standaardheld die, ten koste van vrijwel al zijn strijdmakkers, uiteindelijk triomferend thuiskomt, maar de gruwelijke gebeurtenissen gezien door brekende ogen.

Tijdens de eerste kruistocht bestond het begrip ridder nog niet eens, maar als gevolg van wat de kruisvaarders tijdens hun tochten aan ervaringen opdeden, ontwikkelden vanaf die periode de soldaten te paard (het woord ridder is etymologisch verwant aan ruiter – een feit dat in het boek overigens niet vermeld wordt) zich tot de belangrijkste klasse van hun tijd. Het waren individuele vrijbuiters met collectieve idealen: dapperheid, trouw, rechtvaardigheid, respect en beschaafdheid. Deze succesformule zorgde ervoor dat de ridder zo'n 250 jaar lang zowel op de slagvelden en bij toernooien alsook in het maatschappelijke leven de dienst uitmaakte. In de drie volgende hoofdstukken wordt aan de hand van achtereenvolgens de ridderslag van Richard Leeuwenhart (1173), het toernooi van Bar-le-Duc (1294) en de belegering van kasteel Valkenburg (1327) de bloeiperiode van het ridderschap beschreven.

Neergang
De slag bij Crécy in 1346 –beschreven in het vijfde hoofdstuk–, waar een relatief klein groepje Engelse boogschutters een groot Frans ridderleger versloeg, betekende een ommekeer. De ridder bleek voor een groep gedisciplineerde infanterie, die eigenbelang ondergeschikt maakte aan het algemeen belang, een gemakkelijk te overwinnen tegenstander. Vanaf dat moment raakt de ridder zijn vooraanstaande positie in snel tempo kwijt: honderd jaar later dient het ridderschap nog slechts als spelelement, in het zesde hoofdstuk geïllustreerd met een ridderspel uit 1449-1450.