Boekrecensie

Titel: Katern VIII. Cultureel jaarboek
Redactie: Bert de Jong e.a.

Uitgeverij: Kok
Kampen, 1999
ISBN 90 435 0133 6
Pagina's: 96
Prijs: ƒ 25,00

Recensie door dr. J. de Gier - 2 februari 2000

Treffende uitspraken,
weinig diepgang

Je zal zo'n vraag maar krijgen: „Wat is voor u, op uw vakgebied en in Nederland, de belangrijkste gebeurtenis in de twintigste eeuw?” De redactie van het cultureel jaarboek Katern legde deze vraag voor aan een aantal deskundigen op het gebied van onder meer literatuur, media, muziek, theologie en beeldende kunst. Die deskundigen komen deze keer voor een belangrijk deel uit de kring van de Christelijke Hogeschool voor de Kunsten Constantijn Huygens. Zo ontstond het achtste jaarboek Katern. Een jaarboek als eeuwboek.

Eerlijk gezegd lijkt het mij vrijwel onmogelijk om op een bepaald vakgebied of in een bepaalde kunstrichting één topper te noemen die alle andere achter zich laat. Daarvoor is een eeuw te lang. Het valt dan ook op dat diverse scribenten geen concreet antwoord (kunnen) geven op de gestelde vraag.

Een tweede probleem is de geringe ruimte die iedere scribent kreeg toegewezen. Wanneer je van mening bent dat er inderdaad van één echt hoogtepunt sprake is, moet je ruimte hebben om dit met argumenten te onderbouwen tegen de achtergrond van de twintigste-eeuwse cultuur. Zoiets lukt niet in drie of vier pagina's. Dat betekent dus dat we veelal wel erg persoonlijke impressies tegenkomen.

Wie in dat persoonlijke is geïnteresseerd –bijvoorbeeld in wat iemand als Ad den Besten op poëziegebied het meest heeft geraakt– kan hier terecht. Wie diepgang zoekt, moet hier niet zijn.

Breed scala
Een veelheid van deskundigen treedt op en samen bestrijken ze een breed scala van cultuuraspecten. Van toenemend lawaai tot afnemende geloofsbetrokkenheid. Ik noem enkele namen op terreinen die mij het meest aanspreken, namelijk literatuur en theologie. Voor het eerste terrein treffen we onder anderen aan: Ad den Besten en Gerda van de Haar en voor het tweede C. Graafland, G. H. ter Schegget en A. A. Spijkerboer. Hun bijdragen worden afgewisseld door gedichten van dichters zoals Klaas de Jong Ozn., Frank Daen en Jan Groenleer. De bundel wordt afgesloten met een briefwisseling tussen Bert de Jong en Klaas de Jong Ozn. (geen familie!).

De grootste poëzieschok die Ad den Besten kreeg, kwam van Gerrit Achterberg. In zijn eigen woorden: „Het is deze dichter, Gerrit Achterberg, die, als nauwelijks een andere, mij nooit meer heeft losgelaten.” Er zijn heel wat poëzieliefhebbers –en ik ben er zo een– die dat Den Besten na zullen zeggen.

Gerda van der Haar kan niet komen tot de keuze van één specifiek hoogtepunt. Wat het literaire proza betreft wijst ze voor de laatste halve eeuw vooral op Frans Kellendonk. Maar is diens proza, dat inderdaad grote kwaliteiten bezit, het hoogtepunt van de twintigste eeuw? Waar blijft de eerste helft van de eeuw?

Theologen
De bijdragen van de theologen behoren tot de meest interessante. Ze illustreren hoezeer in de theologie van protestants Nederland de kernpunten en blikvelden uiteenlopen. Werelden van verschil komen naar voren als het gaat om de wezenlijke kernpunten. Zo was voor Ter Schegget de grote ontdekking dat het in de Bijbel gaat om ”menselijkheid”: „Dat deed mij het Evangelie verstaan, niet als een op het hiernamaals gerichte godsdienstigheid, maar als een appèl tot ware menselijkheid.” Humaniteit en gerechtigheid zijn voor hem de kernwoorden geworden. Zonder iets af te doen van het bijbelse begrip ”gerechtigheid”, komt toch de vraag op waar de kernen van de Reformatie, verwoord door Luther en Calvijn, bij Ter Schegget gebleven zijn. Een gepasseerd station?

De terugblik van Graafland is totaal anders. De titel van zijn korte maar rake bijdrage maakt direct al duidelijk wat hij als de belangrijkste gebeurtenissen van deze eeuw ziet: „Instorting van de gereformeerde en opkomst van de evangelicale wereld.” Hij wijst allereerst op de neergang van de gereformeerde wereld, in het bijzonder die van het neocalvinisme in de Gereformeerde Kerken waarvan het begin ligt bij Abraham Kuyper, Abraham de Geweldige. Die neergang doet pijn. Zal die neergang ook de andere richtingen binnen de gereformeerde gezindte, waaronder de reformatorische zuil, treffen? Tegenover die afbrokkeling constateert Graafland een opmerkelijke ”opkomst”: die van de evangelische beweging. Zijn slotconclusie is: „De orthodoxie komt en gaat, het piëtisme (de beleving in het hart) is altijd geweest en blijft ook nu.”

Poëzie
Te midden van de poëtische bijdragen trof mij het gedicht ”last minute” van Jan Groenleer, in het dagelijks leven christelijk gereformeerd predikant. Kernregels in het gedicht, gericht op de eeuwwisseling, zijn: „struggle for life/ eeuw in eeuw uit.” Maar daarmee is niet alles gezegd: „wij tellen digitaal/ seconden af/ tot eeuwig staat voor ogenblik.”

De slotregel –die de visie van een christen vertolkt– is een prachtige variant op Vondels beroemde regel: „Eeuwigh gaat voor oogenblick.” Zo vormt deze regel een duidelijke illustratie van het feit dat een bundel met weinig diepgang niettemin treffende uitspraken en formuleringen kan bevatten.