Boekrecensie

Titel: Schelmen en prekers. Genres en de transmissie van cultuur in vroegmodern Europa
Redactie: Hans Bots & Lia van Gemert

Uitgeverij: Vantilt
Nijmegen 1999
ISBN 90-75697-27-9
Pagina's: 236
Prijs: ƒ 39,90

Titel: Vermaak van de elite in de vroegmoderne tijd
Redactie: Jan de Jongste, Juliette Roding & Boukje Thijs

Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 1999
ISBN 90-6550-072-3
Pagina's: 313
Prijs: ƒ 45,-

Recensie door J. C. Karels - 25 januari 2000

Vroegmoderne geleerde kende cultuur Europa door correspondentie

De rollende ogen
van een violist

Esthetiek lag in de vroegmoderne tijd ingebed in de visie die men had op God, mens en samenleving. Artistieke genres speelden een prominente rol in de overdracht van ideeën. Dat blijkt uit de bundel essays ”Schelmen en prekers”, waarin de relatie tussen genres en cultuuroverdracht wordt belicht. Een tweede bundel die aan de orde wordt gesteld gaat over het vermaak van elites in de vroegmoderne tijd.

Het culturele leven in Europa is in de zeventiende en achttiende eeuw internationaal georiënteerd. Londen, Parijs, Rome en ook Spanje en de Duitse staten kennen culturele centra waar zich een internationaal debat voltrekt. Een netwerk van intellectuelen is op de hoogte van wat elders in Europa speelt. De onderlinge uitwisseling van politieke, filosofische en religieuze ideeën kan zo goed plaatsvinden, omdat de deelnemers opereren binnen hetzelfde intellectuele en culturele kader, de zogeheten Republiek der Letteren, die de landsgrenzen overstijgt.

Rollende ogen
Republiek der Letteren kan in bredere zin opgevat worden, want die Europese gerichtheid geldt niet alleen de letteren maar ook architectuur, beeldende kunst en muziek. „Een goed ingelichte en per definitie kosmopolitische kring van belangstellenden, ”dilettanti” en ”connaisseurs”, hield zich door middel van een voor ons bijna hectische correspondentie goed op de hoogte van dat wat er op het gebied van de wetenschap en de kunsten gebeurde en becommentarieerde dat in vaak zeer scherpe bewoordingen”, schrijft Bert Treffers.

Hij illustreert het gesignaleerde kosmopolitisme aan de hand van de violist en componist Corelli (1653-1713). Rond deze figuur werd in diverse landen een uitvoerige discussie gevoerd met ”le bon goût” als inzet. Critici meenden dat Corelli zich met zijn rollende ogen tijdens zijn spel liet meeslepen door een laagvloerse dweperij. Hij zou geen maat weten te houden en zondigen tegen de meest elementaire regels van kunst en wellevendheid en tegen de goede smaak. Simpel gesteld ging het in dit debat erom of het doorbreken van regels eigenlijk wel geoorloofd is en of de daaruit voortvloeiende artistieke afwijkingen geen uiting zijn van wansmaak.

Extase
Achter de muzikale uitvoeringspraktijk in die tijd blijkt een heel scala van interessante ideeën schuil te gaan. Theoretici stellen muziek gelijk met de goddelijke harmonie, waaraan men deel kan krijgen door extase, door buiten jezelf te treden. „Muziek is niet anders dan de orde van de dingen kennen”, vat de jezuïet A. Kircher (1602-1680) samen. Harmonie heet het samenklinken van alle stemmen te zijn. Wat een mens als geordend ervaart, ervaart de ziel als schoon. Als Corelli in extase geraakt, heeft dit volgens aanhangers te maken met een helderheid van geest die in feite een vorm van verlichting is. Muziek is in dit verband kennelijk extasekunst, een vaardigheid die de mens in staat stelt zichzelf te ontstijgen en contact te krijgen met een hogere werkelijkheid.

Hier ontstaat een interessante link naar de christelijke mystiek, die in haar wezen ook extase is – door meditatieve oefening en gebed heft de ziel zich op, stijgt boven zichzelf uit, en krijgt deel aan God (”unio mystica”). Het mystieke jargon kent daarvoor de term ”raptus”, het ontrukt zijn, dat in feite identiek is aan extase. In deze gedachtegang is het heel erg als een musicus fouten maakt, want daarmee zondigt hij rechtstreeks tegen de goddelijke harmonie, en zo tegen God Zelf.

Landschapstuin
Uit de polemiek rond Corelli blijkt dat de muziekbeoefening in het vroegmoderne Europa wordt benut om theologisch-filosofische ideeën uit te wisselen. Esthetiek is dan geen geïsoleerde schoonheidsbeleving, maar is ingebed in de visie die men heeft op God, mens en samenleving.

Met de Engelse landschapstuin valt nog eens te illustreren hoe via een artistiek genre ideeën worden uitgedragen. Eind zeventiende eeuw overheerst in de tuinarchitectuur de Franse smaak. De geometrische, formele tuin geldt als verlenging van het huis. In de vroege achttiende eeuw manifesteert zich in Engeland een afkerige reactie op de Franse tuin. Het natuurlijke, wilde en landelijke worden de sleuteltermen die het ontwerp van de Engelse landschapstuin gaan bepalen. Afwijken van de natuur wordt gesteld tegenover de reglementering ervan, de natuur haar gang laten gaan tegenover beschaven. In de geschriften van de essayist J. Addison (1672-1719) vindt de Engelse landschapstuin een bekwaam verdediger. Het is boeiend te zien hoe Addison de natuurlijke schoonheid en de natuur zelf verbindt met vrijheid, en de disciplinering van de natuur met onderdrukking. In politieke termen vertaald kan men de verwerping van Frankrijk en alles wat Frans is, zien als een verheerlijking van de democratie boven het absolutisme.

Andere genres die in ”Schelmen en prekers” aan de orde komen zijn het zeventiende-eeuws toneel, de picareske roman (schelmenroman) in de Duitse landen, de architectuur van het laatzeventiende-eeuwse Rome, de poëzie van de Engelse dichters Norris, Prior en Blackmore, het Franstalige geleerdentijdschrift en de barokke opera.

Dansen
Zo veel stappen een mens zet tijdens dansen, zo veel sprongen doet hij om naar de hel te gaan. Deze visie etaleert de Utrechtse professor Gisbertus Voetius (1589-1676) in ”Een kort tractaetjen van de danssen” uit 1644. Voetius vindt niet alleen ballet en dansen zondig, maar ook het kijken ernaar. Op de vraag of het christenen betaamt „de danssen te aanschouwen”, luidt zijn kort en bondig antwoord: „Neen.” Want mensen die kijken naar dansen stellen zich „in 't perikel van verleijt te worden, ende afgeleijt tot vleeschelijcke gedachten ende geneuchten (...)”

Het lijkt aannemelijk dat Voetius ook schilderijen met dansvoorstellingen verwerpelijk heeft gevonden. Hetzelfde argument voor het kijken naar dansen geldt immers voor het kijken naar schilderijen. Deze beroeren via het gezicht de ziel van de mens, en zo zijn hartstochten. Elmer Kolfin, die werkt aan een dissertatie over „vrolijk gezelschap” in de Noord-Nederlandse schilderkunst, schreef een artikel over dansende elite op schilderijen. Kolfin behoort tot een van de mensen die meewerken aan een bundel opstellen over vermaak van elites in de vroegmoderne tijd, die resultaat is van een Leidse studiedag vorig voorjaar. De bundel beschrijft de wijze waarop de elites zich vermaakten als zij in gezelschap waren.

Tennissen
De introductie van de prosopografie –de discipline die de kenmerken van een groep mensen beschrijft– is een belangrijke stimulans voor het eliteonderzoek geweest. De prosopografie analyseert van een bepaalde groep mensen gegevens over geboorte, afkomst, milieu, familierelaties, beroep, politiek connecties, en –in deze bundel– vermaak.

De vraag welke vormen van vermaak de elite eropna hield, levert een veelzijdig scala aan bezigheden op, die per groep (gegoede burgerij, adel) en regio (Republiek, Italië etc.) kunnen verschillen. De Europese elite in de vroegmoderne tijd jaagde of wandelde door prachtige tuinen, luisterde naar muziek en literaire voordrachten, speelde tennis, deed mee aan loterijen of aan optische spelletjes in spiegelkamers.