Boekrecensie

Titel: De zaak Goudstikker
Auteur: Pieter den Hollander

Uitgeverij: Meulenhoff
Amsterdam, 1999
ISBN 90 290 5785 8
Pagina's: 250
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door A. M. Alblas - 19 januari 2000

Goudstikker-affaire

De nazi-roof van Joods bezit staat de laatste tijd volop in de belangstelling. Vluchtkapitaal wordt opgespoord. Verdwenen kunstbezit wordt achterhaald. Regeringen doen hun best om kunsthistorisch waardevol bezit binnen de nationale museummuren te houden. De Haagse zetel vormt daarop geen uitzondering, getuige het boek dat Pieter den Hollander schreef over het miljoenenbezit van de in de oorlog omgekomen Amsterdamse kunsthandelaar Jacques Goudstikker.

In 1997 publiceerde journalist Pieter den Hollander een serie artikelen over de Goudstikker-affaire in het Algemeen Dagblad. Met zijn archiefonderzoek bracht hij de zaak opnieuw aan het rollen. Dat leidde ertoe dat de in het Amerikaanse Greenwich (Connecticut) woonachtige schoondochter van Goudstikker, Marei von Saher-Langenbein, en haar kleindochters Charlene en Chantal bij de Nederlandse staat een claim indienden. Den Hollander vat de geschiedenis rond de zaak-Goudstikker samen in een bij uitgeverij Meulenhoff verschenen boek.

De claim van de erfgenamen werd door de toenmalige staatssecretaris van cultuur A. Nuis afgewezen, terwijl de schrijver melding maakt van het advies van de Leidse rechtsgeleerde prof. M. Rood aan Nuis om een schikking met de erfgenamen te treffen. Daarbij heeft Rood zijn partijgenoot gewezen op de vele ongerijmdheden in de naoorlogse afwikkeling van de affaire-Goudstikker. Hoewel Nuis zich gevoelig toonde voor die argumenten, werd hij door de meest betrokken bewindslieden in het kabinet teruggefloten. De regering gaf geen krimp, schrijft Den Hollander.

De erfgenamen lieten het er niet bij zitten en begonnen een juridische procedure. Inmiddels heeft het Haags gerechtshof zich onbevoegd verklaard te oordelen over deze eerder afgewezen claim. Opnieuw hebben de erfgenamen Goudstikker dus bot gevangen. Deze houding moet Pieter den Hollander met nog meer schaamte vervullen dan waarvan hij in zijn boek al blijk geeft.

Jacques Goudstikker was een van Europa's meest vooraanstaande kunsthandelaren. Hij vluchtte in mei 1940 met het koopvaardijschip ”De Bodegraven” naar Engeland, met achterlating van zijn vrijwel volledige bezit aan schilderijen, sculpturen, kostbaar antiek en onroerend goed. De vlucht betekende echter niet zijn redding. Hij viel door een open luik in het ruim van het schip en vond de dood. De zaak van Goudstikker werd in Nederland voortgezet door zijn medewerkers Ten Broek en Dik. Al snel nadat het Duitse bezettingsleger over Nederland uitzwermde, waren persoonlijke agenten van Hitler en Göring eropuit om de particuliere kunstverzamelingen van hun bazen aan te vullen met het „erfgoed van het Groot-Duitse Rijk.” Alois Miedl en Walter Andreas Hofer waren daarvan exponenten. Zij kochten van Ten Broek en Dik de eigendommen van Goudstikker en betaalden daarvoor een luttel bedrag.

Na de oorlog wist Nederland een deel van de geroofde oorlogskunst uit Duitsland terug te krijgen, waaronder ook vele 'Goudstikkers'. De weduwe Goudstikker, inmiddels getrouwd met de Amerikaan August von Saher en woonachtig in New York, heeft sinds 1946 gepoogd de verkoop aan Miedl en Hofer (Göring) aan te vechten en rechtsherstel te verkrijgen. Hierin slaagde zij maar ten dele. Voor 350.000 gulden kreeg ze alle onroerende goederen van haar overleden echtgenoot terug, waaronder het kantoorpand Herengracht 485 en kasteel Nijenrode. De roerende goederen, waaronder de schilderijen, bleven staatseigendom. Moe van het procederen ging Desirée von Saher in 1952 akkoord met een schikking. Daarbij verklaarde zij „welbewust en overwogen” afstand te doen van alle rechten op schilderijen en kunstvoorwerpen die tussen 1940 en 1945 door Miedl en Hofer waren gekocht, „waar die zich ook zouden bevinden.” Tijdens haar leven zou zij nimmer op dit besluit zijn teruggekomen.

Pieter den Hollander laat duidelijk merken dat er aan deze 'schikking' een luchtje zat. „Al in 1946 bepaalden de bewindvoerders Korthals Altes en Roest van Limburg dat de collectie-Goudstikker niet aan de rechtmatige eigenaars teruggeven moest worden.” Journalist Pieter den Hollander neemt zijn lezer 250 bladzijden lang mee in de jacht op de Goudstikker-schat. Hij veegt de vloer aan met aangedragen verweren als „vrijwillige verkoop” van het Goudstikker-bezit aan de nazi's en licht een flink tipje op van de sluier rond geheime archiefstukken die betrekking hebben op de zaak-Goudstikker.