Boekrecensie

Titel: De Griekse komedie
Auteur: Hein L. van Dolen

Uitgeverij: Athenaeum-Polak & Van Gennep
Amsterdam, 1999
ISBN 90 253 0869 4
Pagina's: 171
Prijs: ƒ 32,50

Recensie door J. C. Karels - 19 januari 2000

Van Dolen biedt leesbaar verhaal over Griekse komedie

Humor kruidt het leven

Lachen is een must voor iedereen die sociaal gezond wil zijn. Met humor kruidt de mens zijn leven, zodat het beter smaakt. De auteurs van klassieke blijspelen maakten reeds langgeleden van dit gegeven gebruik. Hun blijspelen zijn erop gericht de lachspieren van de mens in beweging te brengen. In ”De Griekse komedie” geeft classicus Hein L. van Dolen op prettig leesbare wijze de huidige stand van zaken rond de studie van het blijspel weer.

De Atheners in de vijfde eeuw voor Christus wisten wat feesten was. Het hele jaar was geplaveid met festiviteiten, ceremonies en toneelvoorstellingen. Tijdens die feesten werden tragedies (treurspelen) en komedies (blijspelen) opgevoerd.

Tussen 500 en 100 v. Chr. werden naar schatting 2300 blijspelen geschreven. De oogst is echter zeer mager. Twaalf stukken bleven compleet bewaard: elf van Aristofanes en één van Menander. Fragmenten van andere blijspelen zijn indirect overgeleverd. Van Dolen, die eerder acht stukken van Aristofanes vertaalde, schrijft over de dichters en over thema's rond de uitvoeringspraktijk van hun werk: het theater, de financiën, de kostumering, muziek, dans, ritmiek, spelers en koor.

Schandpaal
Het theater was voor Atheners een van de centra van hun sociale leven. De toneelfestivals waren godsdienstige feesten ter ere van Dionysos, de god van wijn, extase en toneel. Hoogtepunt van het Atheense jaar waren de twee toneelfestivals in de winter en in het begin van de lente. Van heinde en ver trok men in alle vroegte naar het theater van Dionysos, dat tegen de zuidoostflank van de Akropolis was aangebouwd. Men woonde de plechtigheden bij, beluisterde de koorzang en was toeschouwer van soms meer dan vijftien toneelstukken.

In de komedies van Aristofanes worden politici en andere publieke personen voortdurend aan de schandpaal genageld. Het inspelen op de actuele politieke situatie is een wezenlijk onderdeel van zijn stukken. Dat maakt het moeilijk voor de huidige lezer zijn humor te begrijpen. In totaal 300 medeburgers noemt hij met name, van wie er op dit moment nog geen dozijn bekend is.

Gepunte nagels
Een manier van Aristofanes om zijn publiek aan het lachen te krijgen is nieuwe woorden bedenken. „Ringpinknagelhaarsliertenslungels”, dat zijn de trendgevoelige jongelui die de intellectueel willen uithangen door lang haar, gepunte nagels, zegelringen en een slome houding. Het jongetje dat het zakgeld van zijn vader angstvallig beheert is „een echte krent-en-gortentellerknibbelaar.” Wie dan nog niet lacht, moet eens luisteren naar het smakelijke gerecht lepadotemachoselachogaleokranioluipsanodrimypotrimmatosilfiotyr elitokatakechymenokichlepikossyfofattopeisteralektryonoptokefa iokonklopeleiolagooiosipiaiobafètragalopterygoon. Hooggeleerden hebben besloten dat dit begrip geen Nederlands equivalent kent, en menen dat ook het Atheens publiek er in eerste instantie moeite mee heeft gehad. Het moet een aanduiding zijn van mosselvlees met tongfilet, snoek met stukjes haai, ontvliesde zwezerik met ingelegde uien gegarneerd, heel fraai bestrooid met poederkaas, een mespunt tijm en rozemarijn, wat honing voor de smaak, daar bovenop een eetfestijn van vogels zoals kwikstaart, lijster, merel, leeuwerikje en heel wat duiven, verder nog wat haan en haas, gemarineerd in olie en azijn en keurig gefileerd.

Erasmus
Het rijkgeschakeerde idioom van Aristofanes heeft in de late oudheid grote bewondering afgedwongen. Erasmus ried iedereen die goed Grieks wilde leren zijn gedichten te lezen. Van Dolen schrijft: „Hij is een ware taalkunstenaar geweest die meesterlijk met woorden kon jongleren en een originele beeldspraak gebruikte.” Schuttingtaal beheerst hij volledig en scheldwoorden spuwt hij met het grootste gemak. Het pornografisch jargon heeft aan Aristofanes talrijke termen ontleed. Hij slaagt erin zodanige taal uit te slaan dat hij tot voor kort onder de meest zedeloze schrijvers uit de oudheid werd gerangschikt. Nog in 1954 oordeelde een vertaler dat zijn taalgebruik „zo sterk Rabeliaans is dat een letterlijke vertaling in de meeste gevallen ongewenst is.”