Binnenland3 juli 1999

„Dat kinderen zich aan elkaar vergrijpen, is verbazend”

Alle remmen los

Door E. van Dijkhuizen en N. Sterk
Een groep jongens randt meisjes aan in een Wassenaars zwembad; een knul van dertien uit Boxmeer verkracht een meisje van zeven; twee Almelose zusjes dwingen jonge kinderen tot prostitutie. Jongeren gaan zich steeds vroeger te buiten aan seksuele uitspattingen. Een flinke tik van justitie is voor de meesten voldoende, maar niet voor iedereen.

Verbaasd is hij, seksuoloog prof. dr. J. Frenken. Niet over het feit dat in korte tijd in Nederland een paar ernstige zedendelicten van jongeren aan het licht komen. „Dat is toeval.” Wel verwondert Frenken zich over de leeftijd van de daders. „Twaalf, dertien, veertien jaar: abnormaal. Tot nu toe werden dit soort misdrijven vooral begaan door oudere jongens, van vijftien, zestien, zeventien.”

Begin deze week onthulde Frenken op tv dat steeds meer minderjarigen, vrijwel uitsluitend jongens, voor de rechter moeten verschijnen omdat ze een meisje onzedelijk hebben betast, aangerand of zelfs verkracht. Frenken baseert zich op de meest recente cijfers van het ministerie van Justitie: die over de periode 1990 tot 1996. In zes jaar tijd steeg het aantal jeugdige verdachten van een zedendelict van 374 naar 683, een toename van 83 procent; 46 procent van alle verdachten werd veroordeeld.

Frenken werkt bij het Nederlands Instituut voor Sociaal Seksuologisch Onderzoek (Nisso) in Utrecht en is bijzonder hoogleraar seksuologie aan de universiteit in Leiden. Wie hem vraagt naar de oorzaak van het morele wangedrag van jeugdigen, krijgt vier dingen te horen: „Ze hebben geen controle over hun agressieve en seksuele impulsen; ze hebben een onvermogen om respect te tonen voor anderen; ze zijn niet in staat diepere relaties aan te gaan en ze hebben een gebrekkig ontwikkeld geweten.”

Vrijwel alle daders van zedendelicten komen uit wat Frenken in 'goed' Nederlands multi-problem-gezinnen noemt. „Vader geeft het voorbeeld in gewelddadig gedrag, er is geen ouderlijk gezag en de kinderen worden emotioneel verwaarloosd.”

Jeugdige zedendelinquenten, zoals zij in juridische taal heten, zijn grofweg in twee groepen te verdelen. „De grootste groep begaat incidenteel een seksueel vergrijp, vaak uit nieuwsgierigheid naar het andere geslacht. Na een flinke justitiële tik op hun vingers stoppen zij ermee. De tweede groep, veel kleiner, gaat wel door met het criminele gedrag en gebruikt ook dwang en geweld. Dat zijn de echte probleemgevallen.”

Of die laatste groep vooral uit allochtonen bestaat, zoals soms wordt gesuggereerd, durft Frenken te ontkennen noch te bevestigen. „Er zijn natuurlijk allerlei stereotiepen over hen, maar het ministerie van Justitie splitst zijn cijfers niet uit naar bevolkingsgroep. Er is ook nog geen wetenschappelijk onderzoek naar gedaan. Ik pleit daar wel voor. Als bijvoorbeeld blijkt dat vooral allochtone jongens zedendelicten plegen, kunnen we gerichte maatregelen nemen. Overigens sluit ik die veronderstelling niet uit. Het is een bekend gegeven dat in milieus waarin seksualiteit taboe is, het grootste risico bestaat op zedelijke ontsporingen.”

Relatievorming
Omdat het seksuele wangedrag van jeugdigen meestal het gevolg is van een problematische gezinssituatie, bepleit Frenken allereerst maatregelen om de ouders te helpen. „Noem het opvoedingsondersteuning. Daar zijn al diverse projecten voor. Ook justitie zit op dit spoor bij de bestrijding van criminaliteit onder jongeren.”

Waar deze methode niet werkt, bijvoorbeeld omdat de ouders geen interesse voor een opvoedingscursus hebben of de problemen thuis onbespreekbaar zijn, vindt Frenken dat het onderwijs moet bijspringen. „Scholen doen al het een en ander aan seksuele voorlichting, maar vooral in biologisch-technisch opzicht. Dat is mij te beperkt. Er moet meer aandacht komen voor relatievorming.”

Niet zozeer op de manier van het Amsterdamse raadslid Roel van Duijn met z'n recente pleidooi voor liefdeslessen op school. Frenken: „Dat is mij te kabouterachtig. Het gaat om vragen als: Hoe breng je kinderen contactuele vaardigheden bij? Hoe leer je ze anderen te respecteren? Hoe laat je ze relatieproblemen oplossen? In discussiegroepen, klassengesprekken en rollenspellen kun je daar heel mooie dingen mee doen. Kinderen staan daarvoor open. Dat moet je dan niet door iemand van de Rutgersstichting of een andere buitenstaander laten doen, maar gewoon door de leerkracht. Die weet het best hoe ver hij met z'n klas kan gaan.”

Frenkens pleidooi voor lessen in relatievorming is niet nieuw. „Al in 1975 was ik betrokken bij het Mello-project van de Stichting Leerplanontwikkeling in Enschede. Mello staat voor: Met elkaar leren omgaan. Dat project had precies hetzelfde doel, maar is nooit goed doorgedrongen in het onderwijs. Misschien dat er nog een paar scholen zijn die er iets mee doen, maar daar houdt het wel mee op.”

Regels leren
De Utrechtse seksuoloog weet dat leerkrachten onmiddellijk tegen zijn pleidooi zullen inbrengen dat zij geen maatschappelijk werkers zijn die de sociaal-emotionele problemen van kinderen wel even zullen oplossen. „Dat is waar, maar als kinderen de basale, eenvoudige sociale vaardigheden missen omdat ze die thuis niet meekrijgen, zullen ze die toch echt op school moeten leren. Zowel het basis- als het voortgezet onderwijs is gericht, zo zegt de wet, op vorming: niet alleen cognitief, ook sociaal.”

In strengere straffen voor jongeren die door alle seksuele remmen heentrappen, ziet Frenken weinig. „Verharding van het jeugdrecht leidt alleen maar tot meer zedendelicten, want geen dader wordt er beter op tijdens zijn detentie. Een gerichte behandeling heeft meer effect. Bovendien, een jongen die voor één of twee jaar in een jeugdinrichting zit om daar de regels van het maatschappelijk spel te leren –een door rechters veel toegepaste maatregel–, ervaart dat echt als een straf; hij is al die tijd zijn vrijheid kwijt.”

Het zwembad in Wassenaar besloot na de aanranding van de meisjes, vorige week, gescheiden zwemtijden in te stellen voor de verschillende seksen. Frenken heeft z'n twijfels bij die maatregel. „Je zet de klok vijftig jaar terug. Dat kan nooit de oplossing zijn. Bovendien wekt gescheiden zwemmen nog meer nieuwsgierigheid van jongens naar meisjes in de hand. Immers, verboden vruchten zijn dubbel zo lekker. Aan de andere kant gaat van zo'n beslissing wel een krachtig signaal uit: Jongens, er is hier wat aan de hand. In dat opzicht kan de maatregel positief werken. Ik begreep dat het maar een tijdelijke aangelegenheid is; dat lijkt me heel goed.”

Verwacht Frenken dat de samenleving in het algemeen en het onderwijs in het bijzonder zijn pleidooi zal oppakken? „Ik heb daar gemengde gevoelens bij. In de regel reageert men stroperig op dit soort geluiden. We hoeven niet te doen alsof Nederland door de voorvallen van de afgelopen weken in een zedelijke crisis is geraakt. Dat is niet zo. We moeten onze ogen echter niet sluiten voor de problemen. Na alle publiciteit kan iedereen weten hoe ernstig die zijn. Ik heb mijn steentje bijgedragen en geef de fakkel nu graag door aan een ander.”

Potloodventer
Jongetjes die „zich seksueel niet helemaal in bedwang kunnen houden” zijn er altijd geweest, zegt prof. dr. J. E. Doek, hoogleraar strafrecht aan de VU in Amsterdam. In veel gevallen ging het om potloodventerij of oneerbaar betasten. „Een fietsende vrouw werd ingehaald en bij haar borsten gegrepen. Nu zien we echter ernstiger vormen van zedendelinquentie optreden, waarbij de leeftijd van de daders steeds verder daalt.

Gelukkig is veel jeugddelinquentie van voorbijgaande aard”, zegt Doek. „Jongens van veertien, vijftien en zestien jaar krijgen bijna standaard een persoonlijkheidsonderzoek opgelegd als ze worden berecht voor een zedendelict.” Hij verwijst naar het proefschrift waarop de Amsterdamse wetenschapper M. Boelrijk recent promoveerde: ”Minderjarige zedendelinquenten, de strafrechtelijke aanpak van minderjarige plegers van seksueel misbruik”. „Hij adviseert álle jongens die het betreft te behandelen. Want in de gevallen die bij de rechter belanden, gaat het bepaald niet meer om seksuele ontdekking. De fase van 'doktertje spelen' is dan wel voorbij”, aldus de VU-hoogleraar.

Doek is het met Frenken eens dat de problemen vooral ontstaan in een ontspoorde opvoedingssituatie. Het is niet voor niets dat justitie zich recent „met enige verve” op het gezin heeft gestort, zegt Doek. „Interesseert het ouders hoe hun kinderen groot worden? Hebben ze tijd voor hun nageslacht? Wat is de kwaliteit van de opvoeding? Als pa harde porno bekijkt in het bijzijn van de kinderen –en dat gebeurt–, dan is de schade groot. Het is met seksvideo's en pornobladen net als met verdelgingsmiddelen: die moet je buiten het bereik van kinderen houden. Het is zeker niet denkbeeldig dat ze zulke voorstellingen normaal gaan vinden.”

Achterlichtjes
Tot de jaren negentig hield de Jeugd- en Zedenpolitie zich bezig met jonge zedendelinquenten. In het kader van „integrale aanpak en algemene taakstelling” werden deze afdelingen in het hele land opgedoekt. Het waarom is Doek nog steeds een raadsel. Dat de politiek onder invloed van het 'veld' (kinderbescherming, jeugdhulpverlening) inmiddels terugkeerde op haar schreden, vindt hij een goede zaak. „Bekeuringen uitdelen voor het ontbreken van een achterlicht is wezenlijk iets anders dan het ontrafelen van zedendelicten. Gelukkig hebben alle regiokorpsen en districten nu weer een aanspreekpunt en wordt er sterk getrokken aan kinder- en zedenzaken.”

De toegenomen aandacht vanuit de maatschappij voor seksueel misbruik –vooral na Dutroux en misdrijven door Nederlandse en Duitse pedofielen in Thailand– is toe te juichen, zegt Doek. Al zit er volgens hem een schaduwkant aan, „zie de zaak-Lancee”, de Schiermonnikoogse politiechef die ten onrechte van incest werd beschuldigd.

De groeiende maatschappelijke aandacht moet zich wel vertalen in een betere, systematischer aanpak, meent Doek, „want die ontbreekt nog. Boelrijk heeft een beetje geld losgekregen voor zijn onderzoek, maar er is veel meer te doen.”

Doek is blij met de op dit moment meest gangbare strafmaatregel bij seksueel misbruik door jongeren, de zogenaamde PIJ: Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen. Justitie legt die straf sinds 1995 op. Ze duurt minimaal twee jaar, maar wordt regelmatig verlengd. „Jongens verdwijnen daardoor vrij langdurig uit de samenleving. Een voorbeeld is Henkie uit Ochten, die zich aan jonge kinderen vergreep.” Verder onderzoek inzake de PIJ moet uitwijzen wat het vervolgtraject is, zegt Doek. „Het gaat immers niet aan om na twee jaar tegen zo'n jongen te zeggen: Ga nu maar eens buiten de inrichting kijken of je je handen thuis kunt houden in de buurt van mooie vrouwen.”

Jeugdreclassering
Jonge zedendelinquenten maken een klein maar hardnekkig deel uit van het 'klantenbestand' van de jeugdreclassering. Die instelling stamt uit het begin van de jaren negentig, maar is nog steeds bezig haar draai te vinden. „Om ervoor te zorgen dat de jeugd overal in het land op dezelfde manier wordt begeleid, is onlangs een protocol opgesteld. Dat werkt sinds januari”, zegt F. Hoving, unitleider jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg Utrecht. In principe trekken alle jongeren uit de provincie Utrecht die in aanraking komen met justitie, aan zijn oog voorbij.

Dat die stoet en de aandacht ervoor groeit, blijkt uit het feit dat in Utrecht inmiddels achttien maatschappelijk werkers hun boterham verdienen met de begeleiding van jonge wetsovertreders, in plaats van de vijf van enkele jaren geleden. Het gemiddeld aantal jonge cliënten schommelt rond de 185, 190. „Den Haag heeft het dubbele, Rotterdam en Amsterdam komen daar ver boven, het platteland zit er ruim onder.”

Het aantal (zeer) jeugdige zedendelinquenten stijgt, beaamt Hoving, maar niet veel. „Op het moment dat zoiets als seksueel misbruik door jongeren aandacht krijgt, wordt het meteen dramatisch voorgesteld. Bij zaken als incest en pedofilie zie je hetzelfde gebeuren. Een publiciteitsgolf in de media vertekent de werkelijkheid soms danig.”

De categorie 'zwembadverkrachtingen' (zoals in Wassenaar) verontrust Hoving terdege. Hij is blij dat het probleem ruim aandacht krijgt. „Jeugdige zedendelinquenten zijn er altijd geweest, maar je ziet wel dat de hardheid in de vergrijpen toeneemt. Dat is natuurlijk niet gek als je vaststelt wat jongeren op tv allemaal voorgeschoteld krijgen. De normvervaging zet op deze manier wel door.”

Bij de Utrechtse jeugdreclassering kennen ze alleen mannelijke daders. „Gemiddeld zijn hier vier of vijf jonge plegers van zedenmisdrijven in behandeling, tegen bijvoorbeeld veertien tot zeventien meisjes die hier als slachtoffer van prostitutie komen. De jongste verkrachter bij ons was twaalf, maar meestal zijn ze wat ouder. Ook hierbij geldt: als er een geval openbaar komt, geeft dat enorm veel onrust; bij ouders, in de buurt, op school. Veel opschudding is aanleiding tot veel suggestie. We moeten dikwijls moeite doen feit en fictie te scheiden.”