Binnenland 16 juni 1999

Oud-minister in politieke memoires: Ik had moeten opstappen

Sorgdrager nieuwe ombudsman

Door B. J. Spruyt
DEN HAAG – Ze was minister van Justitie, is vorige week beëdigd als lid van de Eerste Kamer voor D66, maar moet die positie waarschijnlijk binnenkort alweer opgeven omdat zij de nieuwe nationale ombudsman wordt. Ondertussen erkent W. Sorgdrager in haar politieke memoires dat ze als minister beter had kunnen aftreden.

De vaste kamercommissie voor binnenlandse zaken heeft Sorgdrager gisteren voorgedragen als de nieuwe nationale ombudsman, de persoon bij wie burgers sinds het begin van de jaren zeventig terecht kunnen voor hun klachten over de overheid. De Tweede Kamer zal deze voordracht waarschijnlijk volgende week al bekrachtigen.

De voordracht was niet unaniem. Met name het CDA maakt bezwaar tegen de benoeming van Sorgdrager. „Het gaat juist bij een functie als deze om de geloofwaardigheid van de kandidaat voor de burgers”, aldus een woordvoerder van de CDA-fractie. „Zo'n benoeming mag dan ook geen onderwerp worden van coalitiespelletjes.” Het CDA diende tussen 1994 en 1998, toen Sorgdrager minister van Justitie was in het eerste kabinet-Kok, maar liefst vijf keer een motie van afkeuring tegen haar in, die zij overigens allemaal overleefde.

Dat Sorgdrager in de markt was voor de functie van nationale ombudsman, was informeel al langer bekend. Voordat Sorgdrager in 1994 minister van Justitie werd, maakte zij een opmerkelijke carrière als onder meer officier van justitie en procureur-generaal, waarbij zij steeds de eerste vrouw was die voor die functies in aanmerking kwam. Zij was ook de eerste vrouwelijke minister van Justitie.

Omstreden
Haar politiek nogal omstreden ministerschap vormt het onderwerp van Sorgdragers eigen memoires (”Een verantwoordelijke minister”) die morgenavond in De Balie in Amsterdam worden gepresenteerd. In dit boek erkent Sorgdrager dat het beter was geweest als zij in het begin van haar carrière was opgestapt als minister. Niet om de door haar gemaakte fouten, maar omdat zij later last kreeg van de beeldvorming rond haar persoon. „Achteraf gezien was het misschien toch beter geweest om op te stappen. Nu lijkt het er inderdaad op dat ik als minister niet weg te branden was, ook gezien wat er daarna allemaal bij Justitie is gebeurd.”

Sorgdrager kwam een jaar na haar beëdiging als minister in grote politieke problemen. Aanleiding was de gouden handdruk van 2,5 miljoen gulden voor procureur-generaal Van Randwijck, die wegens zijn rol in de IRT-affaire in ongenade was gevallen. Sorgdrager is bij nader inzien van mening dat de Van Randwijck-affaire van alle affaires „het meest voor aftreden in aanmerking kwam.”

Zij kreeg tijdens haar ministerschap uiteindelijk vijf moties van afkeuring van de oppositie aan haar broek. Maar alleen in de zaak-Van Randwijck was aftreden op zijn plaats geweest. In enkele gevallen was er iets serieus aan de hand, erkent zij. „Hadden die gevallen dan moeten leiden tot aftreden? Dan waren er in korte tijd zeker vier ministers van Justitie geweest”, schrijft zij. Bovendien was dat volgens haar niet goed geweest voor het ambt, het departement en voor het aanzien van de politiek.

Bizar
Sorgdrager verzet zich nog steeds tegen de kritiek van de Kamer op haar optreden in de Bouterse-zaak. Samen met haar collega en partijgenoot Van Mierlo besloot zij de Braziliaanse autoriteiten niet om de arrestatie van Bouterse te vragen toen deze in Brazilië verbleef. „Waar ik me nog steeds over verbaas is dat niemand toen vatbaar was voor de redelijkheid van het argument dat het soms wel eens beter kan zijn even af te wachten.”

Toen kwam de Securitel-affaire, waarbij tientallen wetten en regels ongeldig bleken omdat het kabinet ze niet tijdig in Brussel had aangemeld. Minister Wijers bood daar namens het kabinet zijn excuses voor aan. De affaire was daarom niet alleen haar verantwoordelijkheid, vindt Sorgdrager. „Aftreden? Dat was toch bizar geweest. Alle departementen hadden dezelfde fouten gemaakt.”

Een andere affaire die haar begin 1998 bijna bracht tot aftreden, was haar machtsconflict met topman Docters van Leeuwen van het openbaar ministerie over de bijbaan van procureur-generaal Steenhuis. Sorgdrager verweet haar super-pg toen gebrek aan loyaliteit. Aftreden vond zij destijds echter „principieel onjuist.”

„Een ernstig conflict tussen een minister en een van de hoogste ambtenaren moet niet leiden tot het aftreden van de minister en het aanblijven van die ambtenaar.” Zij is ervan overtuigd dat Docters er nu nog had gezeten als zij toen was opgestapt. Toen Docters uiteindelijk ontslagen was, „was het moment er niet meer naar.”

Nieuweling
Terugkijkend op haar onfortuinlijke ministerschap erkent Sordrager dat zij als nieuweling te weinig wist van „de mechanismen in de politiek en een aantal politieke handgrepen.” Het lekken van informatie door haar ambtenaren en een te matig ontwikkeld politiek instinct hebben haar danig gehinderd. In kamerdebatten heeft zij zich te vaak laten manoeuvreren in de rol van directe aanklager, terwijl de Kamer opereerde als rechter en advocaat van de verdediging tegelijk, vindt zij nu. „Ik heb me te veel alleen bij de feiten gehouden en te weinig politiek gereageerd.”