Binnenland22 april 1999

H. Maij


Het oordeel dat de enquêtecommissie in haar eindrapport velt over mevrouw Maij, die tot 2 jaar na de ramp functioneerde als minister van Verkeer en Waterstaat, is relatief mild. Wel valt ook haar volgens de commissie te verwijten dat de Tweede Kamer gebrekkige informatie ontving over de lading van het ramptoestel en over het verarmde uranium.

De commissie is van oordeel dat de Tweede Kamer door de regering adequaat is geïnformeerd over de maatregelen die op de avond van de ramp zijn genomen. Dat is een compliment aan het adres van mevrouw Maij.

Minder complimenteus is de commissie over de stelligheid waarmee mevrouw Maij de ochtend na de ramp volk en vaderland verzekerde dat er geen gevaarlijke stoffen in de gecrashte El Al-Boeing zaten, maar dat de lading bestond uit parfum, bloemen en videoapparatuur.

Toen begon de stroom van ongefundeerde ladinginformatie. Maij en haar ambtenaren van de Rijksluchtvaartdienst deden al met al te weinig om de juistheid en volledigheid van de vrachtdocumenten waarover zij beschikten, te controleren. De Tweede Kamer werd daardoor op het verkeerde been gezet. Dat gebeurde ook ten aanzien van het verarmd uranium. Reeds enkele dagen na de ramp was op het ministerie van Verkeer en Waterstaat bekend dat er licht stralingsgevaar was. Maar dat werd niet doorgegeven aan de hulpverleners op de rampplek. Evenmin werd de Tweede Kamer daarover geïnformeerd.

De commissie heeft verder kritiek op het besluit van minister Maij om RLD-onderzoeker Wolleswinkel aan te stellen als leider van het onderzoek naar de toedracht van de Bijlmerramp. Hij zou te weinig objectief zijn.

Vervolgens mengde minister Maij zich diverse malen in het onderzoek van Wolleswinkel en de zijnen. Volgens de commissie deed die inmenging verder afbreuk aan de objectiviteit van het onderzoek.