Binnenland22 april 1999

A. Jorritsma

Het harde oordeel van de enquêtecommissie dat de regering de Tweede Kamer te vaak „onduidelijk, onvolledig, ontijdig of onjuist” informeerde over Bijlmeraangelegenheden treft vooral mevrouw Jorritsma, van 1994 tot 1998 minister van Verkeer en Waterstaat en in het huidige kabinet minister van Economische Zaken en vice-premier.

Eerder dit jaar liet minister Jorritsma weten dat zij aftreedt wanneer de enquêtecommissie zou aantonen dat zij verwijtbare fouten heeft gemaakt. De discussie rond haar positie gaat inderdaad over de vraag in hoeverre het haar kan worden verweten dat zij de Kamer dikwijls onjuist en onvolledig informeerde over de lading van de neergestorte El Al-Boeing.

De enquêtecommissie gaat bij Jorritsma niet uit van kwade wil. De bewindsvrouw heeft de Kamer naar eer en geweten de informatie doorgegeven die zijzelf van haar ambtenaren kreeg aangereikt. Dat betekent echter niet dat er niets aan de hand is. Het pakket aan vrachtdocumentatie dat door Jorritsma als compleet en juist werd gekwalificeerd, bleek achteraf onjuist en onvolledig.

Het „onduidelijk, onvolledig, ontijdig of onjuist” informeren heet in Den Haag een politieke doodzonde te zijn. Zeker als, zoals in het Bijlmerrapport, erbij wordt vermeld dat het vaak, te vaak, voorkwam.

Jorritsma mag dan een beroep doen op haar eerlijkheid en integriteit, maar het is zeer de vraag of zij daarmee onder een dusdanig harde veroordeling uitkomt.

Jorritsma wordt door de enquêtecommissie niet neergezet als hoofdschuldige van de nare nasleep. Velen waren daar wel vanuit gegaan, maar in haar eindrapport verwijt de commissie de woordvoerders uit de Tweede Kamer dat zij Jorritsma ten onrechte en zonder overleg als coördinerend bewindspersoon zijn gaan beschouwen, terwijl zij dat formeel niet was.