Binnenland12 maart 1999

Premiers vechten een robbertje tijdens enquêteverhoren

Lubbers en Kok volop in duel

Door P. Chr. van Olst
DEN HAAG – Heel even had Nederland gisteren twee premiers. De huidige minister-president Kok en zijn voorganger Lubbers verschenen beiden voor de parlementaire enquêtecommissie om hun beleid ten aanzien van de Bijlmerramp te verdedigen. Daarbij schroomden beide heren niet om elkaar naar de kroon te steken.

Hoewel Kok, tegenwoordig heer en meester aan het Binnenhof, een thuiswedstrijd speelde, bleek Lubbers een betere startpositie te hebben. De CDA-politicus had als gewezen premier zijn handen vrij om elk balletje van kritiek door te spelen aan het kabinet dat onder leiding van Kok stond. Bedekt en uiterst tactisch, maar toch af en toe vlijmscherp, greep Lubbers zijn verhoor aan om oppositie te voeren tegen de partijen van de nieuwe coalitie (PvdA, VVD en D66).

Kritiek op de geringe frequentie waarmee het kabinet in de jaren na 1992 vergaderde over de Bijlmerramp? Waarom kwam er dan nooit iemand naar me toe om aan te geven dat dat nodig was? vroeg Lubbers zich haast onnozel af. „Enkele kamerleden, vooral Van Gijzel (PvdA, red.), waren weliswaar zeer actief op het dossier Bijlmerramp, maar wat mij zo boeit, is de vraag waarom zij nooit hun fractievoorzitter, bijvoorbeeld Wöltgens (PvdA, red.), inschakelden om het probleem aan te kaarten.”

Nee, de PvdA mag van Lubbers zeker geen koning kraaien waar het gaat om aandacht voor de Bijlmerramp. „Verontruste kamerleden hadden ook hun partijgenoten in de regering kunnen inschakelen”, aldus de toenmalige premier. Hij stelde de PvdA ten voorbeeld. „De sociaal-democratische bewindslieden zaten wekelijks in een PvdA-beraad. Daar had het probleem Bijlmerramp toch naar het niveau van de ministerraad kunnen worden getild?”

Lubbers wilde wel toegeven dat de ministers van zijn kabinet destijds een „te licht bewustzijnsniveau” hadden van „het verdriet dat het gevolg kon zijn van een minder grondige aanpak van de vragen rond de Bijlmerramp.” Maar als dat zijn kabinet destijds te verwijten is, dan schoot het eerste kabinet-Kok helemaal tekort, suggereerde de ex-premier. Hoe verder de tijd voortschreed, hoe duidelijker de nog onbeantwoorde vragen rond de Bijlmerramp zich immers voordeden?

Steeds duidelijker werden ook de gezondheidsklachten van mensen die bij de ramp betrokken waren geweest. Lubbers: „Het is pijnlijk dat de commotie rond die gezondheidsklachten een geschiedenis van jaren moest worden, een geschiedenis die uiteindelijk aanleiding was voor deze parlementaire enquête.” In die woorden ligt een nauwelijks verholen verwijt aan het adres van mevrouw Borst, minister van Volksgezondheid in de kabinetten-Kok.

Meer prudentie
Zo sloeg ex-premier Lubbers om zich heen en zo incaseerde premier Kok de klappen, terwijl hij achter de coulissen de tv-uitzending van het verhoor van zijn voorganger volgde. Toen Kok even later begon aan zijn verdediging, werd duidelijk dat een zittende premier minder kan zeggen dan een gewezen premier. „Ik spreek vanuit een andere verantwoordelijkheid”, liet Kok weten. „Ik spreek met meer prudentie over de wijze waarop het kabinet is omgesprongen met zijn verantwoordelijkheden.”

Allereerst wilde Kok in dat opzicht af van de zijns inziens voorbarige conclusie dat minister Jorritsma de Kamer in haar vorige functie van minister van Verkeer en Waterstaat „onjuist en onvolledig” zou hebben geïnformeerd. De premier nam daarmee afstand van zijn partijgenoot PvdA-kamerlid Van Gijzel. Kok corrigeerde commissielid mevrouw Augusteijn, die speculeerde op een dergelijke conclusie. Die moet volgens Kok eerst gedegen worden onderbouwd, „en dat kan niet voordat minister Jorritsma zelf is verhoord.”

De commissie confronteerde Kok net als Lubbers met de vraag waarom het kabinet sinds 1992 zo weinig over de Bijlmerramp vergaderde. De PvdA-politicus besloot die vraag net zo te beantwoorden als zijn voorganger. „Dat is nooit aangevraagd”, zei hij. „Als ministers er onderling, met hun ambtelijke diensten, niet uitkomen, vragen zij om agendering van het onderwerp in de ministerraad. Kennelijk is dat ten aanzien van de Bijlmerramp niet het geval geweest.”

„Pijnlijk”
Lubbers noemde het gisteren „raar” en „vreemd” dat toen de vragen rond de Bijlmerramp opspeelden, nooit is besloten tot een algemeen debat met alle betrokken bewindslieden. Kok: „Ik heb wat dat betreft niet de aanvechting om dezelfde woorden te gebruiken als de heer Lubbers.”

Over één ding waren de beide premiers het volstrekt eens. Zowel Lubbers als Kok noemde de lakse opstelling van de staat Israël in de nasleep van de Bijlmerramp „pijnlijk.” Alleen Kok had als staatsman nog de behoefte daarbij onderscheid te maken tussen kwade opzet en nonchalance. In het laatste geval was de opstelling van Israël niet „pijnlijk”, maar „merkwaardig.”