Binnenland10 maart 1999

Willem de Tweede

Enny de Bruijn

Illustraties maken bij de boeken van zijn vader, daarmee begon de loopbaan van W. G. van de Hulst jr. (82). „Tekenen en schrijven hebben veel gemeen: ik vertel met m'n tekeningen, mijn vader tekende met woorden. Hoe hij zo'n hondje beschreef, Bello, met z'n kopje scheef, af en toe z'n pootje omhoog van de kou... Dat zie je voor je. Voor mij was het gemakkelijk om daar een illustratie bij te maken.”

Een halve eeuw later is Van de Hulst jr. –„je hebt nog nooit zo'n oude junior gezien”– bekend als kunstschilder, beeldhouwer en schrijver. Dat hij door velen niet los van zijn familie gezien kan worden, is voor hem geen probleem. „We hebben een tentoonstelling over het werk van drie generaties Van de Hulst gepland: Willem de Eerste, Willem de Tweede, Willem de Derde – mijn vader, ikzelf en mijn zoon die fotograaf is. Dat vind ik leuk, maar er is geen sprake van plakkerigheid. Mijn werk is niet afhankelijk van mijn familie.”

Had het gezin waarin hij opgroeide dus niets te maken met zijn latere schrijverschap? „Dat wel. Een mens reageert op de omgeving waarin hij terechtkomt. Als je vader schrijver is, ga je 't vanzelf ook proberen. Mijn eerste kinderboekjes, die kort na de oorlog verschenen, zijn duidelijk beïnvloed door m'n ouweheer. Maar daarin was ik niet de enige. Destijds had je een hele generatie die probeerde Van de Hulst na te doen, inclusief de stippeltjes om de zes regels.

Van de boeken van m'n vader zei de kritiek destijds: „Goede wijn behoeft geen krans”, van mijn boeken: „De appel valt niet ver van de stam.” Men wilde per se identificeren. Maar dat is nu zo lang geleden, het doet me niets meer. Ik ben later een heel andere weg gegaan. Als er één appel ver van de stam gevallen is, dan ben ik dat wel.

Op het moment schrijf ik vooral korte verhalen, dit najaar verschijnt er een bundel bij uitgeverij De Prom. Voor mij is dat de hogeschool van het schrijven. Daar heeft de samenstelling van mijn familie nauwelijks een bepaalde richting aan gegeven. Schrijven is voor mij een wereld apart. Als je schrijft, héb je helemaal geen familie. Een echte kunstenaar maakt z'n werk niet zelf, hij is verbaasd dat het hem gegeven is zo'n schilderij, zo'n verhaal te maken. M'n vader zei altijd: „Om een goed boek te schrijven, moet je een goed gegeven hebben” – en het woord ”gegeven” moet je dan heel letterlijk nemen. Hij noemde het genade. Een ander noemt het inspiratie. Met een dergelijke manier van schrijven heeft de invloed van je familie nauwelijks iets te maken.”