Binnenland

Optreden topambtenaar steun in de rug voor ministers

Verhoor Weck brengt geen spektakel

Door P. Chr. van Olst
DEN HAAG – Het openbare verhoor van de voormalige baas van de Rijksluchtvaartdienst (RLD) mr. J. W. Weck verliep gisteren veel minder spectaculair dan velen hadden verwacht en wellicht ook gehoopt. De ministers Jorritsma-Lebbink en Netelenbos-Koomen en ook oud-bewindsvrouw Maij-Weggen zullen echter een zucht van opluchting hebben geslaakt na afloop van het verhoor.

Directeur-generaal Weck had nogal wat uit te leggen. In de afgelopen enquêteweken legden verschillende getuigen verklaringen af die voor hem belastend waren. Voorlichter Knook van de Luchtverkeersbeveiliging (LVB) verklaarde in zijn verhoor dat hij Weck op de avond van de ramp in een telefoongesprek op de hoogte had gesteld van een mededeling van El Al dat het toestel bomvol gevaarlijke stoffen zou hebben gezeten. RLD-onderzoeker Pruis wist zich te herinneren dat diverse ambtenaren van de RLD al 3 dagen na de ramp wisten dat er verarmd uranium in het spel was, terwijl diverse ministers de Tweede Kamer voorhielden dat dit pas een jaar na dato bekend was. Diverse verhoren hebben bovendien twijfel doen rijzen omtrent de degelijkheid van het omvangrijke RLD-onderzoek naar de omvang van de ramp.

De commotie was al met al zo groot dat Weck bij minister Netelenbos het verzoek indiende om tot zijn verhoor op non-actief gesteld te worden. Hij lichtte dat besluit gisteren bij aanvang van zijn verhoor toe. „In deze zaal zijn de afgelopen weken verklaringen afgelegd die leidden tot veel verontrusting. Begrijpelijk. Ik had weliswaar mijn visie aan de commissie bekendgemaakt, maar achtte het toch beter om tijdelijk niet in actieve dienst te zijn.”

Wie verwachtte dat Weck vervolgens in zijn beantwoording van vragen van de enquêtecommissie een geëmotioneerd en bevlogen verweer zou geven tegen alle aantijgingen aan het adres van de RLD of hemzelf, kwam bedrogen uit. Weck hield het tactisch, droog en vooral formeel.

Ontkenning
Dat hij door voorlichter Knook van de LVB op de hoogte zou zijn gesteld van het feit dat er explosieven en giffen in het ramptoestel zaten, ontkende Weck eenvoudig. „Ik heb met hem over het verloop van de rampvlucht gesproken, maar niet over de lading”, aldus de directeur-generaal. „Ik denk dat de heer Knook zich vergist. Het zou ook zeer ongebruikelijk zijn dat ik van iemand als hij, niet operationeel betrokken bij de lading, deze informatie zou hebben gekregen. En als het was gebeurd, dan had ik het zeker doorgegeven.” Minister Maij-Weggen had dan ook niet ontgoocheld kunnen raken door het bericht dat dergelijke informatie jarenlang „onder de pet” is gehouden.

De verklaring van 'zijn' RLD-medewerker Pruis over het verarmd uranium liet Weck recht overeind staan. Hij ontkende echter dat hijzelf behoorde tot de groep RLD-medewerkers die al vlak na de ramp wisten dat er verarmd uranium in het spel was. „Dat is mij pas bekend geworden in september 1993.” Weck vindt niet dat van hem verwacht mag worden dat hij het als directeur-generaal had moeten weten. „Binnen het onderzoeksteam was het bekend, maar het werd in die tijd nog gezien als een punt van wat minder belang. Daarom is het bijna een jaar lang niet aan mij gerapporteerd.”

Gezondheid
Pas toen ongeveer 2 jaar na de ramp meer en meer hulpverleners en slachtoffers begonnen te klagen over hun gezondheid en hun klachten in verband brachten met gevaarlijke stoffen, steeg de maatschappelijke en politieke belangstelling voor de schadelijkheid van alles wat in het vliegtuig had gezeten. Via de krant vernam Weck van het verarmd uranium.

In antwoord op vragen uit de Tweede Kamer liet Weck zijn minister optekenen dat de RLD pas in 1993 de aanwezigheid van het verarmde uranium onderkende. „Daarbij werd ook melding gemaakt van de vondst van het uranium in hangar 8, 3 dagen na de ramp”, zo verdedigde hij zich tegen het verwijt dat zijn antwoord niet zuiver zou zijn.

Ten aanzien van het RLD-onderzoek beperkte Weck zich tot het verantwoorden van zijn eigen aandeel in het geheel. Daar is volgens hem weinig op aan te merken. Hij zorgde ervoor dat hij netjes binnen de wettelijke kaders opereerde. Bovendien liet hij het crisisoptreden van de RLD achteraf evalueren door het onafhankelijke bureau Berenschot. En daarmee was zijn straatje schoon.

Geplaveid was na deze verklaringen van Weck ook het straatje van drie ministers van Verkeer en Waterstaat in achtereenvolgende kabinetten, Maij, Jorritsma (nu Economische Zaken) en Netelenbos. Weck wist van niets en dat maakt het alvast geloofwaardiger wanneer de bewindsvrouwen beweren dat zij ook van niets wisten en de Kamer naar eer en geweten informeerden.

Verzekeraar
Weck formuleerde gisteren ook zijn visie op de kritiek die de rechercheurs Van der Lugt en Moes van de Economische Controledienst (ECD) deze week aan het adres van de RLD richtten. De ECD bood de RLD vorig jaar aan onderzoek te doen naar vrachtdocumentatie over de lading van de El Al-Boeing die in het bezit is van verzekeraar Lloyd, maar de RLD wees dat zonder opgaaf van redenen van de hand.

Weck was zelf niet betrokken bij die afwijzing. Hij liet zich al een tijdje niet meer in met het Bijlmerdossier, omdat hij waarschijnlijk als getuige zou moeten optreden in de komende enquête. Hij wist aanvankelijk dan ook niet van de afwijzing. Formeel zat dat snor, maar Weck wilde gisteren wel toegeven dat hij het „materieel” behoorde te weten.

Krachtiger was op dit punt het verweer van RLD-beleidsmedewerker R. J. Putters. Putters herinnert zich glashelder hoe de ECD zelf aangaf dat het onderzoek bij de verzekeraar niet zinvol zou zijn. „Ik vertelde ze dat er op hoog politiek niveau, via het kabinet en diverse ambassades, nog onderzoek werd gedaan naar de vrachtpapieren. Daarop liet de ECD zelf weten dat hij het niet wenselijk vond om een parallel traject op te starten. Dat zou alleen maar contraproductief werken.”

Verbazing
Putters en Weck spraken beiden hun verbazing uit over de duidelijkheid die El Al de commissie de afgelopen week verschafte over de nog onbekende 20 ton vracht die aan boord was in het ramptoestel dat in de Bijlmer crashte. „De Israëlische overheid, de ambassadeur, El Al en vele anderen hebben steeds tegen ons gezegd dat ze maximale medewerking zouden verlenen aan het Nederlandse onderzoek naar de toedracht van de ramp”, zei Weck. „Maar ondanks alle toezeggingen kwam de uiteindelijke duidelijkheid niet. En nu, op het moment suprême, komt er alsnog een hele doos met vrachtpapieren boven water.” Dat nu gaat zelfs een directeur-generaal als mr. J. W. Weck „boven de pet.”