Binnenland

„Bericht dat lading gevaarlijk zou zijn, werd ingetrokken”

Non-informatie bleef onder de pet

Door P. Chr. van Olst
DEN HAAG – Het bericht dat de El Al-Boeing die in de Bijlmer crashte vol zat met gevaarlijke stoffen, werd door hoofdcommandant H. C. Ernst van de Amsterdamse brandweer op de avond van de ramp afgedaan als „non-informatie.” Ernst kreeg te horen dat de informatie die door ambtenaren later jaren „onder de pet” werd gehouden onjuist was, zo rapporteerde hij gisteren aan de enquêtecommissie.

De avond, nacht en ochtend na de Bijlmerramp bracht Ernst door in het crisiscentrum op het Amsterdamse stadhuis. Daar zaten ook burgemeester Van Thijn, hoofdcommissaris Nordholt, GG/GD-chef Iwema Bakker en mevrouw Sarucco, hoofd van de gemeentelijke afdeling openbare orde en veiligheid. Vanaf tien minuten over zeven kreeg Ernst vanaf Schiphol informatie over de lading en mogelijke schadelijke effecten die verbranding daarvan tot gevolg zou kunnen hebben voor de hulpverleners.

De eerste paar mededelingen luidden destijds geruststellend, gaf Ernst gisteren tijdens zijn openbare verhoor aan. Met de lading zou niets loos zijn. Kort na acht uur kwam er echter ineens dat verontrustende telefoontje. Een medewerker van de dienst luchtvaart van de rijkspolitie meldde zich met de mededeling: „Toestel zit vol giftige, gevaarlijke stoffen, alsmede explosieven...”

„Nog diezelfde minuut” liet Ernst het bericht natrekken bij de Commissie van Overleg op Schiphol. Daar ontkrachtte men de mededeling in bewoordingen die aan elke twijfel een einde maakten. „De informatie dat de lading gevaarlijk zou zijn, is pertinent onjuist. In paniek heeft een El Al-medewerker verkeerde informatie doorgegeven aan de verkeersleiding.”

Ernst besloot daarop de informatie die afkomstig bleek van El Al te beschouwen als non-informatie. „Het was pertinent herroepen. Daar moest ik als brandweercommandant op afgaan.” Ernst gaf het ook niet door aan de andere aanwezigen in het crisis- of beleidscentrum. Wel kreeg hij herhaaldelijk de bevestiging dat er geen sprake was van gevaarlijke stoffen, maar wel van „een heel klein beetje brandbare en een heel klein beetje bijtende vloeistof.” Dat zou echter „volstrekt niet relevant” zijn in de vuurzee die na de crash was ontstaan.

Geloofwaardigheid
Het relaas van Ernst correspondeert met het verweer dat onderzoekers ir. H. Wolleswinkel en F. J. Erhart van de Rijksluchtvaartdienst (RLD) vorige week gaven tegen de aantijging dat de RLD de wetenschap dat de lading gevaarlijk was in de doofpot hebben gestopt. Het verhaal van de RLD'ers wint daardoor aan geloofwaardigheid.

De RLD kwam onder vuur te liggen toen duidelijk werd dat een El Al-medewerker de luchtverkeersbeveiliging (LVB) op Schiphol op de avond van de ramp doorgaf dat er gevaarlijke stoffen, explosieven, gif en munitie in het vliegtuig zaten. Daarop beloofden LVB'ers die informatie „onder de pet” te houden. Zes jaar lang spraken ministers van Verkeer en Waterstaat daarop geruststellende woorden over de lading van het ramptoestel.

Wolleswinkel en Erhart verdedigden dat niet alleen LVB-ambtenaren, maar ook hogere RLD-ambtenaren, tot directeur-generaal Weck toe, de informatie over de gevaarlijke lading terecht achterhielden omdat zij onjuist was. De El Al-medewerker zou, wellicht in paniek, de verkeerde ladingspapieren hebben geciteerd. Hij gaf de gevaarlijke lading door die de El Al-Boeing wel verscheepte, maar die op Schiphol uitgeladen was.

Begrip
Met de geloofwaardigheid van het RLD-verhaal stijgt ook het begrip voor de motieven van RLD-ambtenaren om de (onjuiste) informatie over de lading achter te houden. Het openbaar maken van de onjuiste informatie had op z'n best kunnen leiden tot een hoop commotie en paniek bij burgers.

De wetenschap dat in het gecrashte vliegtuig geen gevaarlijke lading zat, doet wellicht ook de boosheid van publiek en politiek over de opstelling van de ambtenaren van de Luchtverkeersbeveiliging (LVB) op Schiphol verminderen. Het achterhouden van onjuiste informatie lijkt immers minder erg dan het wegstoppen van cruciale waarheden. Toch is er in het geval van de LVB'ers geen verschil. Zij wisten niet dat de informatie die zij in de doofpot stopten onjuist was. Een van hen heeft daarom tijdens zijn openbare verhoor toegegeven dat burgerplicht hem had moeten brengen tot het openbaar maken van het geheim.

Uranium
Topambtenaar mr. J. W. Weck, de ex-baas van de RLD, komt aanstaande vrijdag voor de parlementaire enquêtecommissie. De verklaring die brandweercommandant Ernst gisteren aflegde, haalt een belangrijke angel uit zijn verhoor. Weck hoeft nauwelijks nog uit te leggen waarom zijn dienst informatie achterhield.

Wel moet hij duidelijk maken waarom de toenmalige minister van Verkeer, mevrouw Maij-Weggen, nooit van de onjuiste informatie heeft geweten. Mevrouw Maij verklaarde vorige week „ontgoocheld” te zijn over het nieuws van de –naar nu waarschijnlijk is– onjuiste informatie.

Weck heeft nog wel heel wat uit te leggen over de wijze waarop de RLD omsprong met de wetenschap dat er verarmd uranium in het staartstuk van de gecrashte Boeing zat. Deze week bleek dat de RLD al 3 dagen na de ramp van het verarmde uranium wist. De dienst gaf die informatie echter niet door aan de hulpverleners op het rampterrein. Bij de ramp kan uraniumstof zijn vrijgekomen, die schadelijk is geweest voor hun gezondheid.

In 1997 lichtte minister Jorritsma de Tweede Kamer nog verkeerd in over het tijdstip waarop voor het eerst bij de RLD bekend was dat er verarmd uranium in het toestel heeft gezeten.