Binnenland

RLD-man corrigeerde superieuren Wolleswinkel en Weck

Jorritsma informeerde
Kamer „versluierd”

Door P. Chr. van Olst
DEN HAAG – Minister Jorritsma heeft als minister van Verkeer en Waterstaat de Tweede Kamer in september 1997 „versluierd” geïnformeerd. Dat ging over de manier waarop haar ministerie omsprong met de wetenschap dat in de El Al-Boeing die in de Bijlmer crashte, verarmd uranium heeft gezeten.

Dat zei inspecteur H. A. Pruis van de Rijksluchtvaartdienst (RLD) gisteren tijdens zijn openbare verhoor. In september 1997 schreef minister Jorritsma in antwoord op kamervragen dat de RLD direct nadat bekend werd dat er verarmd uranium als contragewicht in het vliegtuig zat, het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) in Petten om informatie en advies heeft gevraagd. Pruis las de antwoorden van Jorritsma nog dezelfde dag waarop ze naar de Kamer gingen, en constateerde: „Dat is onjuist.”

Volgens Pruis ligt er een jaar tussen het moment dat de RLD wist dat er verarmd uranium in het toestel zat en het moment dat het ECN de vraag kreeg om over de gevolgen daarvan te rapporteren. „Het was al op 7 oktober 1992, 3 dagen na de ramp, bekend bij mij en vele anderen van de RLD en externe organisaties.”

Pruis bevestigde daarmee de lezing van het dagjournaal van de luchtvaartpolitie dat afgelopen dinsdag openbaar kwam. Dat journaal geeft aan dat de RLD vanaf 3 dagen na de ramp wist van het verarmde uranium. Officieel is steeds volgehouden dat de RLD pas een jaar na de ramp die wetenschap had.

E-mail
Na het lezen van de onjuiste informatie die Jorritsma de Kamer had verstrekt, stuurde Pruis een e-mail waarin hij de antwoorden van de bewindsvrouw corrigeerde. Hij richtte de elektronische brief aan zijn superieuren, onderzoeksleider Wolleswinkel en directeur-generaal Weck. Beide hoge ambtenaren zijn dus nog diezelfde dag op de hoogte gebracht van de onvolkomenheden in de antwoorden die de RLD voor de minister had opgesteld en die de bewindsvrouw had doorgegeven aan de Tweede Kamer.

De verklaring van Pruis maakt vooral Wecks positie lastiger. Volgende week komt de ex-baas van de RLD voor de Bijlmercommissie. Hij zal dan moeten uitleggen wat de RLD deed met de informatie dat er explosieven en munitiein het ramptoestel zaten en dus ook hoe hij omsprong met de wetenschap dat bij de ramp verarmd uranium was betrokken. Tegenwoordig is Weck directeur-generaal telecommunicatie en post bij Verkeer en Waterstaat, maar hij staat tot aan zijn verhoor op non-actief.

Hangar 8
Als RLD-onderzoeker had Pruis na de ramp de supervisie over hangar 8 op Schiphol-Oost. Daar werden brokstukken van het gecrashte vliegtuig heen gebracht. De onderdelen kwamen binnen via containers rechtstreeks van de rampplek of via politiefunctionarissen. In de hangar werden de brokstukken op 'hun plek' gelegd in een krijttekening van de omtrek van het vliegtuig.

Op 7 oktober kwam via de luchtvaartpolitie de mededeling binnen dat er in het ramptoestel verarmd uranium had gezeten. Naar aanleiding van die mededeling liet Pruis een stralingsdeskundige van de KLM en de brandweer op Schiphol vaststellen of er sprake was van een verhoogde radioactiviteit. Binnen 10 centimeter van de uraniumstukken was dat het geval. Daarop werd de maatregel genomen om uitsluitend met handschoenen te werken.

Van die maatregel waren alleveertig mensen van verschillende instanties die in de dagen na de ramp in de hangar kwamen op de hoogte. Via plakkaten op de toegangsdeur werd iedereen gewaarschuwd. Naar gisteren bleek, heeft een van de RLD-medewerkers ook de hulpverleners op het rampterrein proberen in te lichten. Die mededeling is echter uiteindelijk niet doorgekomen.

Pruis was er tot zijn verhoor van gisteren niet van op de hoogte dat iemand probeerde het rampterrein te bereiken met de mededeling dat men daar ten minste handschoenen moest dragen. Zelf achtte hij dat destijds niet direct noodzakelijk. „De crème de la crème van de ongevalsonderzoekers liep in de hangar rond en niemand vond dat je je druk moest doen over dat verarmde uranium. Het werd niet beschouwd als een exceptionele bijzonderheid.”

Tijdens het verhoor van directeur A. H. Krom van de afvalstortplaats Nouwena in Zaandam, waar 106 vrachtwagens na de ramp puin uit de Bijlmer brachten, werd duidelijk dat zeventien van de 34 medewerkers van het afvalbedrijf een bloedafwijking hebben die zij aan de ramp toeschrijven.

Notulenachtig
De parlementaire enquêtecommissie verhoorde gisteren ook H. G. Damveld, werkzaam bij de dienst luchtvaart van wat destijds de rijkspolitie was. Hij kon de commissie weinig nieuws vertellen over zijn coördinatie van de beveiliging van hangar 8. Vrijwel al zijn herinneringen aan de avond van de ramp en de dagen daarop kwamen uit journaals van de luchtvaartpolitie en andere notulenachtige documenten, die de commissie allemaal in haar bezit heeft.

Tijdens het voorgesprek dat Damveld met de commissie voerde, wist hij zich veel zaken nog gedetailleerd te herinneren. Gisteren kwam hij echter met verklaringen waarvan de leden van de parlementaire enquêtecommissie verbaasd ophoorden. Zij hadden niet eerder van de man zelf gehoord dat hij wist van het verarmde uranium. Damveld was dat vergeten, maar las in de journaals terug dat hij op de hoogte was gesteld maar niets met die informatie deed omdat hem werd verteld dat het spul ongevaarlijk was.

Discotheek
Mevrouw M. Sarucco, vlak na de ramp functionerend als hoofd van het crisiscentrum op het Amsterdamse stadhuis, legde de commissie vanmorgen uit waarom in de vroege ochtend van maandag 5 oktober werd besloten de berging van vliegtuigschroot en puin te versnellen. „Wij dachten dat er onder het puin nog veel slachtoffers zouden zitten. Het verhaal ging dat onder de flats een illegale discotheek zou zitten. We gingen er aanvankelijk ook van uit dat er ongeveer 250 doden zouden zijn.”

Mevrouw Sarucco weerlegde kritiek op de handelwijze van het crisiscentrum om vaste camera's op de rampplek te plaatsen en zo direct beelden te krijgen. Gisteren werd dat onverstandig genoemd, omdat het objectieve besluitvorming tijdens de crisis niet ten goede zou komen. „Wij moesten ons een beeld vormen om zo goed mogelijke besluiten te nemen”, aldus Sarucco. Het gat tussen beeld en werkelijkheid moest zo klein mogelijk blijven.”