Binnenland

Nieuwe studie onthult de opmerkelijke lotgevallen van de
in 1992 opgeheven Inlichtingendienst Buitenland

Het geheim van de spionnenvilla

Door B. J. Spruyt
WASSENAAR – Het geheim was zo geheim dat de meeste Nederlanders niet eens wisten dat Nederland behalve het 'geheim van Huis ten Bosch' ook het 'geheim van de villa Maarheeze' heeft gekend. Maar op het landgoed bij Wassenaar heeft wel degelijk een Nederlandse CIA bestaan. De dienst ging aan zijn eigen geheimzinnigheid ten onder.

Over deze Inlichtingendienst Buitenland (IDB) hebben Bob de Graaff (historicus) en Cees Wiebes (politicoloog) een vuistdikke monografie geschreven (”Villa Maarheeze”, uitgeverij Sdu). Het boek werd vanmiddag op het voormalige hoofdkwartier van de IDB in Wassenaar aangeboden aan PvdA-fractievoorzitter Melkert, die ook voorzitter van de (vertrouwelijke) kamercommissie voor inlichtingen- en veiligheidsdiensten is. Dat het boek, dat leest als een spionageroman, de omvang van ruim 500 pagina's heeft gekregen, mag een klein wonder heten. De auteurs zijn bij hun onderzoek voortdurend gedwarsboomd door overheidsfunctionarissen.

De krampachtigheid waarmee het ministerie van algemene zaken –waaronder de IDB ressorteerde– heeft geprobeerd de openbaarmaking van de geschiedenis van de IDB tegen te houden, doet de auteurs de vraag stellen of die geslotenheid „niet alleen dient om staatsgeheimen, bronnen en privacy te beschermen, maar ook om het falen van de dienst of van de ambtelijke en politieke aansturing toe te dekken”. Tijdens hun onderzoek hebben zij in ieder geval moeten meemaken dat archieven illegaal vernietigd bleken, oud-medewerkers een spreekverbod kregen opgelegd en de hoogste ambtenaar van Koks departement hen met strafvervolging bedreigde.

Enkel succesje
Blijkbaar viel er heel wat te verbergen. De dienst heeft gefaald, de leiding was incompetent en de politieke aansturing en controle ontbraken nagenoeg volledig. Het is een lang verhaal van veel mislukkingen en een enkel succesje. Zo staat het voor Wiebes vast dat het Nederlandse bedrijfsleven veel orders in de wacht heeft kunnen slepen dankzij de economische gegevens die de IDB heeft weten te onderscheppen. De Indonesische minister Roeslan Abdulgani, de grote man achter Soekarno, was een van de belangrijkste informanten van de IDB. En de rol van de dienst tijdens de Golfoorlog was eveneens zonder meer positief. „Er kwamen toen veel bedankjes uit het buitenland, naar Lubbers toen in de Tweede Kamer heeft gemeld”, zegt Wiebes. „Maar vreemd genoeg wilde Algemene Zaken ook over de positieve kant van de dienst niets kwijt”, aldus De Graaff.

De IDB heeft eigenlijk nooit een goede kans gekregen. Het was zijn taak in het buitenland inlichtingen te vergaren die in het belang van het regeringsbeleid waren. Daartoe 'runde' hij burgers die in het buitenland informatie verwierven. De medewerkers in Wassenaar analyseerden die gegevens en legden die in rapporten vast. Maar wat de regering nu precies wilde weten, is eigenlijk altijd duister gebleven. Begin jaren tachtig kwam er weliswaar een plan waarin de regering uiteenzette aan welke informatie zij behoefte had, maar dat was nogal veelomvattend. „Een van de onderwerpen was de Russische activiteit op Antarctica. Het takenpakket was zo uitgebreid dat zelfs de CIA dat niet had aangekund”, zegt Wiebes.

Tong Picasso
Bovendien was het budget van de IDB zeer beperkt. Het bedroeg maximaal 5 miljoen gulden per jaar. Een voormalig medewerker van de IDB vertelt in een Haags etablissement –met de noodzakelijke twee uitgangen– dat hij zijn agenten hooguit een lunch kon aanbieden. „En dan kozen ze altijd het duurste: tong Picasso”.

Die beperkte mogelijkheden leidden tot frustraties bij de medewerkers, die het gevoel hadden dat zij deel uitmaakten van de „spionnenmavo” en zichzelf spottend aanduidden als agent „003½” (verwijzend naar de fameuze spion James Bond met de codenaam 007). De dienst werd bovendien verscheurd door de tegenstellingen tussen de (vaak academisch gevormde) civiele medewerkers en de militairen. De reeds genoemde ex-medewerker, laten we hem Oscar noemen, zegt daarover: „Wij vonden dat die militairen dommer waren en hadden een hekel aan hun dictatoriale manier van optreden”.

De analisten gingen daarom hun eigen agenten 'runnen', wat ertoe leidde dat „de berichten zinvoller werden en in een duidelijke context kwamen te staan. Zowel in binnen- als in buitenland was men over deze rapporten zeer te spreken”, vertelt Wiebes. Maar in de villa leidde het bestaan van een afdeling Verwerving en een afdeling Verwerking tot grote spanningen. Als de verwervers ('operateurs') een rapport aanleverden, moesten de analisten vaak concluderen: „Dat hebben we al in de krant gelezen. Of we zetten er toch maar een stempel “geheim” op, zodat het nog wat leek”, herinnert Oscar zich.

De dienst had ook te maken met de concurrentie van het ministerie van buitenlandse zaken en een speciale sectie van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. In slechts één opzicht was de IDB in het voordeel. De militaire inlichtingendienst wist met verfijnde apparatuur de berichten tussen regeringscentra in het buitenland en hun ambassades in Nederland te onderscheppen. Die 'intercepts' gingen via de IDB naar Buitenlandse Zaken, zodat de IDB op dit punt een kennisvoorsprong had.

Verdraaid geslacht
De leiding van de IDB was vaak allesbehalve deskundig. Een van de voormalige medewerkers maakte het mee dat afdelingshoofd kolonel G. J. Maarseveen op Buitenlandse Zaken flink opschepte over het vermogen van de IDB om informatie over het Egyptische staatshoofd Nasser te leveren. Nasser was toen al jaren dood. „Zijn gesprekspartner sprak hem, geheel volgens de diplomatieke tradities van het ministerie, niet tegen”.

Een bijzonder man was ook C. J. Hagen, afkomstig van de marechaussee en midden jaren zeventig hoofd van de IDB. Hij was een man van confessioneel-hervormde opvattingen met grote belangstelling voor de theologie. Daardoor drukte hij zich wel eens zo raadselachtig uit dat zijn medewerkers hem niet begrepen. Tijdens een toespraak tot zijn personeel stelde hij eens vast dat „wij tot een krom en verdraaid geslacht behoren”. Waarop een medewerker afkomstig uit een oud adellijk geslacht, die de bijbeltekst niet kende en zich daarom niet aangesproken voelde, bijna hardop opmerkte: „Maar ik niet”.

De belangrijkste oorzaak van het voortdurende falen van de IDB is hiermee nog niet genoemd. Volgens De Graaff en Wiebes is de dienst uiteindelijk aan zijn eigen geheimzinnigheid te gronde gegaan. „De dienst was zo geheim dat de meeste ministeries niet eens wisten dat hij bestond. Om die reden maakten zij ook nauwelijks gebruik van zijn diensten. Bovendien bleef alles onder de kap van de villa en kwam de IDB pas in het nieuws als de conflicten zo hoog waren opgelopen dat alleen ontslagen nog maar een oplossing konden brengen”, aldus De Graaff.

Uit de hand
Eind jaren tachtig liep de zaak volledig uit de hand. Het toenmalige hoofd van de dienst, K. M. Meulmeester, besloot zich van twee medewerkers te ontdoen door hen in gevaarlijke landen in het Midden-Oosten te stationeren. Die medewerkers namen daar uiteraard geen genoegen mee. Het conflict dat hieruit voortvloeide, leidde in 1992 tot het besluit van minister-president Lubbers om de dienst op te heffen. Sindsdien bezit Nederland geen buitenlandse inlichtingendienst meer. Volgens De Graaff en Wiebes heeft de overheid zich daarmee in de eigen vingers gesneden.

„Er zijn wel plannen om bij de BVD en de MID (militaire inlichtingendienst, red.) speciale eenheden voor buitenlandse inlichtingen te creëren, maar dat zal hooguit tot de aanstelling van enkele tientallen functionarissen leiden. Omdat Nederland geen gegevens meer verzamelt en aanlevert, krijgen wij nu ook niets meer van de CIA. En juist nu de internationale verhoudingen verbrokkelder en gecompliceerder zijn geworden, is zo'n eigen dienst van het hoogste belang. Frankrijk en de Verenigde Staten hebben hun budgetten onlangs nog verhoogd. Het al dan niet hebben van een inlichtingendienst buitenland bepaalt mede het rapportcijfer dat je als land in de wereld hebt”.