Binnenland9 oktober 2001

Collectieve debiliteit op de buis

Door E. van Dijkhuizen
„Er is een geweldige hoeveelheid serieuze journalistiek in ons vaderland. Tegelijk moet je zeggen dat voor sommige media het gekste nog niet gek genoeg is. Het beschamendste voorbeeld vind ik dat mensen op de tv voor het oog van honderdduizenden kijkers hun diepste zielenroerselen blootleggen. Collectieve debiliteit die haar weerga niet kent.”

Kranten, radio en tv hebben afgelopen decennia talloze taboes doorbroken, erkent publicist Harry van Wijnen, tot voor kort journalist bij NRC Handelsblad. Hij ziet positieve en negatieve kanten. „Er wordt nu op een normalere manier over ons koningshuis geschreven dan veertig jaar geleden. Incidenten rond bijvoorbeeld prins Bernhard maakten duidelijk dat de leden van het Koninklijk Huis ook mensen van vlees en bloed zijn. Het sacrale in de berichtgeving is eraf.

Negatieve kanten zijn er ook. De bescherming van het privé-leven is grotendeels weg. Persoonlijk en collectief leed wordt breed uitgemeten in de pers. Mensen gaan met hun psychische problemen niet meer naar de dokter, maar vertellen die op de buis, zodat anderen ervan kunnen genieten. Narcistische neigingen. Vooral de commerciële omroepen zijn debet aan de oprukkende ontaarding van het particuliere leven.”

Doorbraak
Beelden van doden bij rampen en misdrijven zijn voor veel media geen enkel probleem meer. Van Wijnen –hij was drie jaar bijzonder hoogleraar persgeschiedenis aan de Erasmus in Rotterdam– herinnert aan de discussie die na de bevrijding in 1945 werd gevoerd over foto's van ter dood gebrachte oorlogsmisdadigers. „Geen enkele krant in Nederland durfde die toen af te drukken. Een doorbraak was de foto in 1963, die wel de kranten haalde, van een Vietnamese politieman die op straat een politieke gevangene doodschoot. Er was nog wel wat ophef, maar langzamerhand liep de gevoeligheid over dit soort foto's terug.” Van Wijnen pleit voor de „algemene regel” dat kranten en televisie geen doden laten zien. „Maar er zijn soms gerechtvaardigde uitzonderingen. Welke dat zijn, moet elk medium voor zichzelf uitmaken.”

Van Wijnen bestrijdt dat de verloedering van Nederland grotendeels is te danken aan de schaamteloze openheid van de media. „Nederland verloedert zichzelf. Natuurlijk spelen de media daar soms een versterkende rol in, maar dat kun je in het algemeen niet zo zeggen. Sommige discussies, zoals die over abortus en euthanasie, zijn in de samenleving begonnen en door de media gevolgd. Anders ligt het met een onderwerp als de mensenrechten. Dat heeft de pers zelf opgepakt en breed uitgemeten. En de homobelangenorganisatie COC heeft door de veelvuldige media-aandacht zelf mede de weg gebaand voor het homohuwelijk.”

Strafrecht
De veelgeprezen persvrijheid in Nederland kan nooit een vrijbrief zijn om alles maar op straat te gooien, stelt Van Wijnen. „Niemand heeft toestemming nodig om iets te publiceren, maar het beledigen van anderen, om een voorbeeld te noemen, is verboden en kan dus niet onder het mom van persvrijheid gebeuren. Wie dat toch doet, komt met het strafrecht in aanraking.”

Van Wijnen vindt dat kranten en omroepen in Nederland over het algemeen verstandig met de persvrijheid omgaan. „Er zijn ook geen grootscheepse klachten van het publiek.” Hij wil wel een onderscheid maken tussen „informerende en consumerende” media. „Je kunt bijvoorbeeld het Reformatorisch Dagblad niet vergelijken met de Privé-pagina van Henk van der Meyden in De Telegraaf. Het eerste belichaamt de serieuze journalistiek, het tweede de roddelpers.”