Binnenland22 februari 2001

”Kleine luyden” kwamen volgens Janssens pas later in beeld

„ARP was tot 1870 elitegroep”

Door A. de Jong
DEN HAAG – Over de historie van de Anti-revolutionaire Partij is al heel wat geschreven. Toch is er nog nooit een studie verschenen die de ontstaansgeschiedenis van die partij van onderop beschrijft. Rienk Janssens, adjunct-directeur van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie, promoveerde vandaag op een onderzoek dat de eerste decennia van de ARP vanuit lokale omstandigheden benadert.

Liefhebbers van politieke geschiedenis kennen de belangrijkste feiten. 1878: Kuyper schrijft ”Ons Program”, het eerste beginselprogramma in de parlementaire historie van Nederland. Doordat de kamerleden van de antirevolutionaire richting zich aan die schriftelijk neergelegde uitgangspunten binden, ontstaat een hechte politieke groepering, ofwel: de eerste echte politieke partij.

Nog zo'n bekend 'feit': Kuyper mobiliseerde als eerste de gewone werkman, het volk achter de kiezers. Als een prins in een sprookje kuste hij de ”kleine luyden” wakker en bracht hij hen tot politieke activiteit. De democratisering van de Nederlandse politiek nam een aanvang.

Toch is naar de precieze ontstaansgeschiedenis van die eerste politieke partij in Nederland tot nu toe amper onderzoek gedaan. Ja, er verschenen wel studies naar de ontwikkeling van het antirevolutionaire gedachtengoed of naar de wijze waarop de top van de ARP de ontwikkelingen in het land bekeek, maar een beschrijving van het ontstaan van de partij als organisatie, en dat bezien vanuit het lokale vlak, ontbrak. Met zijn promotie aan de Amsterdamse VU vult Janssens deze lacune vandaag op.

Leidt uw studie tot een correctie van het bestaande beeld?
„Op enkele punten wel, maar niet wat de hoofdlijn betreft. Bestond tot nu toe sterk het beeld dat in de vorming van de ARP Kuyper een allesbepalende rol speelde, dan kan mijn studie dat alleen maar bevestigen. De winst van mijn onderzoek is dat datgene wat tot nu toe slechts werd aangenomen, nu min of meer is bewezen. Door na te gaan hoe in vijf plaatsen, Gouda, Groningen, Amersfoort, Goes en Sneek, de ARP van de grond kwam, heb ik kunnen vaststellen dat de invloed van Kuyper inderdaad heel ver reikte. Kuyper was een netwerker die overal zijn contacten had.”

Op welke punten moet het bestaande beeld wél worden bijgesteld?
„Een voorbeeld daarvan is de gedachte dat de ARP van het begin af een volksbeweging is geweest, een activiteit van de ”kleine luyden”. In de periode die ik heb onderzocht, het tijdvak 1850-1888, is dat niet het geval, althans niet tot 1870. De antirevolutionaire richting was in het begin een voluit aristocratische beweging, die vooral getrokken werd door mensen uit Réveil-kring, mensen uit hogere standen. Het was een zeer kleine groep van ”ons kent ons”. Pas vanaf 1870 treedt er in de beweging een wending naar het volk op, een wending die alles te maken heeft met de steeds hoger oplopende schoolkwestie.”

Zonder schoolkwestie was er geen ARP ontstaan?
„Dat kun je niet met zekerheid zeggen, maar de zaak was wel van veel betekenis, zowel op nationaal als op lokaal niveau. Nationaal leidde de schoolkwestie in 1869 tot een definitieve breuk tussen Groen van Prinsterer en de conservatieven. Dat jaar is voor de vorming van de ARP eigenlijk belangrijker dan het vaak genoemde jaar 1871.

Maar plaatselijk was de kwestie eveneens van groot belang. De vraag hoe het onderwijs georganiseerd moest worden, was een heel concreet probleem, voor elke burger van belang. Het is dus niet zo gegaan dat men vanuit een abstracte theorie op een gegeven moment zei: laten we eens een partij oprichten. Nee, mensen in het land voelden de noodzaak van partijvorming doordat er concrete maatschappelijke problemen waren die om een oplossing schreeuwden.

Dat laatste lijkt me een les die we ons ook in onze tijd nog ter harte kunnen nemen. Christelijke partijen moeten hun eigen bestaan nooit als te vanzelfsprekend beschouwen, maar zich steeds afvragen welke concrete maatschappelijke problemen en bijbehorende oplossingen de kiezer er eigenlijk toe zouden moeten brengen op hen te stemmen.”

Groen scheidde zich af van de conservatieven. Ook een les voor deze tijd?
„Die situatie is niet zonder meer vergelijkbaar. Verschillen tussen de conservatieven en de antirevolutionairen lagen destijds onder meer in de stijl van politiek bedrijven en in de visie op het onderwijs. Conservatieven wilden zich niet aan een program of aan een achterban binden. In de absolute scheiding tussen christelijk en neutraal onderwijs zagen zij niets.

Maar het belangrijkste verschil lag toch in de vraag of men een godsdienstig beginsel tot uitgangspunt van het politieke handelen wilde maken of niet. Daar gingen de wegen uiteen. Daarom hebben we in Nederland geen antiradicale partij gekregen, maar christelijke partijen. De laatste hebben volgens mij ook vandaag nog bestaansrecht. Zij het dat bondgenootschappen met ongeveer gelijkdenkenden altijd gesloten kunnen worden. Kuyper sloot ook voortdurend verbondjes.”

Volgende week volgt in de bijlage Boeken een bespreking van het proefschrift van Janssens.