Binnenland16 mei 2000

Marieke (18) vluchtte met baby van kennissen uit vlammenzee

„De kleine mocht niets overkomen”

Door J. Visscher
ENSCHEDE – Met een baby tegen zich aangedrukt vluchtte de 18-jarige Marieke Bargeman zaterdag weg van de vuurzee in Enschede. „Ik wilde niet dat dat kleine meisje iets zou overkomen.”

Marieke is zo nerveus als wat. Tijdens ons gesprek, bij oma, kan ze nauwelijks stilzitten. Vaak trillen haar vingers en trekt ze zenuwachtig met haar mond. Vreemd is dat niet. Marieke, kapster, heeft zaterdag vreselijke momenten meegemaakt. Ze was op het moment van de enorme explosie bij kennissen in de Tollensstraat, op 30 meter van de vuurwerkfabriek.

Van Mariekes eigen huis, een paar honderd meter verderop in de Beekstraat, is waarschijnlijk weinig meer over. „Maar dat kan me eigenlijk niks schelen”, lacht de pientere jonge vrouw. „We hebben elkaar nog. Toen ik tussen het puin vloog, heb ik God gebeden: Help ons alstublieft. Laat ons bij elkaar blijven.”

Blaffen
Marieke wilde zaterdagmiddag wat klusjes doen voor kennissen in de Tollensstraat, vlak bij de vuurwerkopslagplaats van SE Fireworks. Rond half drie parkeerde ze de Renault Mégane van haar ouders in de straat.

Binnen, om kwart voor vier, hoorde Marieke ineens een geweldige klap. „Ik voelde een enorme druk. De ramen sprongen kapot. Ik heb meteen het jongste dochtertje opgepakt. Eén jaar is ze. De moeder heeft het driejarige dochtertje gegrepen. Toen zijn we naar buiten gerend. De hond kwam ons achterna. De vader wilde eerst nog in zijn huis achterblijven, maar kwam later ook naar buiten.

Het was verschrikkelijk. Dat dreunen, dat gillen, dat blaffen van die honden. Die bebloede gezichten. Ik heb heel enge dingen gezien. Mensen met stukken glas in hun gezicht. Wij bleven rennen, rennen, rennen. Zonder ergens bij na te denken.

Tot mijn verbazing zag ik eerst nog mensen naar de brand staan kijken. Zij wisten zeker niet wat daar allemaal lag opgeslagen. Ik wel. De kennissen hebben eens gezegd: Als het daar misgaat, gaat het goed mis. Ik heb heel hard tegen die ramptoeristen staan schreeuwen. Wat ik er allemaal heb uitgegooid, is misschien niet goed. Ik heb die mensen haast weggeschopt.”

Brokken steen
„Ik wilde naar ons eigen huis, in de Beekstraat. Op de Roomweg klonk de tweede explosie, een enorme knal. De ruiten van de Grolsch-fabriek, wij wonen er tegenover, hoorde ik kapot springen. Tsjieng. Tsjieng. En dat kleine kind, dat ik tegen me hield aangedrukt, huilde maar.

We bleven maar rennen. Sneller, sneller. Bij de rooms-katholieke Mariakerk kwam van alles naar beneden. Brokken steen, gruis, vreselijk. Wat een paniek. Ik ben boven op de baby gaan liggen, ik wilde niet dat die kleine iets zou overkomen. Dat was niet leuk voor dat meisje. Er lag wel even 60 kilo op dat kind. Er is van alles op me gevallen, maar ik heb geen snijwonden. Wel doet het overal pijn.

Even later zag ik vader staan, bij een bejaardenhuis. Vader! Ik ben 'm in de armen gevlogen. We hebben de straat nog afgezet en auto's tegengehouden. Ik hoorde tot mijn grote opluchting dat m'n moeder en m'n broer niet gewond waren. Moeder is zelfs nog in ons huis aan de Beekstraat geweest. Daar zag ze de gordijnen door de kamer slingeren, de telefoon was ergens in een hoek gesmakt, de lampen lagen op de grond. Moeder wilde nog wat foto's uit ons huis halen, maar dat is niet gelukt.”

Shock
Tijdens haar vlucht met de baby zag Marieke een brandweerman uit haar kennissenkring door het rampgebied rijden. Later hoorde ze dat de brandweerman in de vuurzee is omgekomen. Huilend: „Ik heb m'n duim nog naar hem opgestoken. Zo van: Doe je best! En nu is hij dood. Hij kwam toch om te helpen? Ik begrijp het niet. Ik kende die man goed. Zijn middelste zoon heeft bij mij in de klas gezeten. Z'n jongste zoon was technicus bij Radio Enschede, waar ik een kinderprogramma presenteer.”

Marieke wordt tijdens het gesprek regelmatig door kennissen gebeld. „Hoe het is? Nou, supergoed, maar ook superslecht. Ik ben erg in de war”, laat ze een beller weten.

„De mensen zijn superlief”, lacht ze even later. „Ik krijg van alles. Ik heb nu een shirt van mijn vriend aan en een broek van mijn vriendin. Het is allemaal zo raar.” Ze wijst naar de zonnige straat buiten. „Er zijn hier helemaal geen huizen kapot in deze buurt. Hoe kan dat toch?

Ik moet wat eten, maar ik kan er haast niets in krijgen. Ik ben heel nerveus. Ik schrik als ik de geiservlam zie oplichten. Dat vuur, hè. Ik word bang als ik honden hoor blaffen of deuren hoor slaan. Ik wacht nog steeds op een nieuwe explosie.” Ze kijkt naar haar vader. „Nee, pa, ik weet ook wel: die explosie komt niet.” Tegen moeder: „Wat een rare story, hè mam?”

„Vandaag sprak ik een van mijn vrienden. Hij heeft drie dode mensen zien liggen. Vreselijk, hè? En weet je wat die jongen zei: Het kan me niks schelen. Hij zit in een soort shock. Ik kan dat wel begrijpen. Ik kan niet meer huilen. Ik heb geen tranen meer.”

Poëziealbum
De familie Bargeman kon gisteravond een ander huis betrekken. Marieke: „Het kan me niet zo veel schelen dat alles nu weg is. Ik moest wel even aan mijn fotosessie denken. Ik heb grote zwartwitfoto's laten maken. Ach, het is niet zo erg dat die nu weg zijn. M'n kinderfoto's zijn er nu ook niet meer. En m'n poëziealbum zal ook wel verbrand zijn. Maar ik ken alle versjes wel.” Marieke peinst even, gebaart druk. „Het eerste heet: Dit album is voor mijn lieve kind. Om versjes in te schrijven. Door mensen die je aardig vindt. En zo dus in herinnering te blijven.” En toen stond er nog een stukje over de Bijbel.”

De kerkdienst, afgelopen zondag in de Christelijke Gereformeerde Kerk, zal Marieke niet gauw vergeten. Ze luisterde mee in de consistoriekamer. „Tot mijn grote verbazing gaf de dominee een lied op dat echt op onze situatie sloeg, terwijl de dominee het vers vóór de ramp al in de liturgie had vastgelegd.” Ze bladert in een blauw boekje naar de Schriftberijmingen nummer 9, over Jesaja 38, te zingen op de wijze van Psalm 38. Marieke leest voor: „Wordt mijn veilig onderkomen. Mij ontnomen. Rukt Gij elke tentpin uit? In mijn angst richt ik mijn ogen. Naar de hoge: Wees mijn Borg, HEER, red mij uit.”

„Tja”, peinst het meisje, „iedere tentpin is eruitgerukt. Ons huis is kapot.”

Marieke is gisteren nog op bezoek geweest bij de kennissen en hun twee kinderen. „Die kinderen beseffen niet wat er aan de hand is. Ik merk wel dat het ene meisje wat aanhankelijker is geworden. Eerst was het helemaal geen schootkind. Nu steekt ze haar handjes naar je uit. En dan vraagt ze: Waar is de Roomweg? Dan zeg ik: Lieverd, ik weet het niet.”