Binnenland 10 mei 2000

Dossier euthanasie

Aantal meldingen van euthanasie neemt nauwelijks toe

Toetsingscommissies voldoen niet

Door G. A. Vroegindeweij
DEN HAAG – De vijf regionale toetsingscommissies euthanasie voldoen niet aan een van de belangrijkste doelen waarvoor ze zijn ingesteld, namelijk de bereidheid bij artsen vergroten om euthanasie of hulp bij zelfdoding vaker te melden.

Dat valt af te leiden uit het eerste jaarverslag van de toetsingscommissies, dat gisteren is gepresenteerd. De voorzitter van het landelijk overleg van de commissies, mevrouw R. de Valk, overhandigde de eerste exemplaren aan de ministers Borst van Volksgezondheid en Korthals van Justitie.

De regionale toetsingscommissies zijn per 1 november 1998 aan het werk gegaan en behandelen de euthanasiegevallen die op verzoek van de betrokkenen zijn verricht. Euthanasiegevallen die niet op verzoek plaatshebben, moeten direct bij het openbaar ministerie worden gemeld. Tot 1 november 1998 was dat ook het geval bij euthanasie die wel op verzoek geschiedde.

De regering en de meerderheid van de Tweede Kamer waren echter van mening dat een directe melding bij het openbaar ministerie artsen te veel af zou schrikken om te melden. Dat artsen slechte melders zijn, is zo'n vijf jaar geleden gebleken uit het onderzoek-Van der Wal. Daarin stond zwart op wit dat 60 procent van de artsen euthanasie niet meldde. De betrokkenen vermeldden op het formulier waarop ze de doodsoorzaak moeten melden, geheel tegen de waarheid in dat de patiënt een natuurlijke dood was gestorven. Artsen zouden zichzelf en de betrokken families willen beschermen tegen eventuele juridische procedures. Het openbaar ministerie is namelijk gerechtigd bij elk euthanasiegeval een nader onderzoek te verrichten.

Dat was voor de politiek reden om de toetsingscommissies in te stellen. Elke van de vijf regionale commissies bestaat uit drie personen: een jurist, een medicus en een ethicus. Uit het eerste jaarverslag blijkt dat het aantal meldingen nauwelijks is toegenomen ten opzichte van voorgaande jaren. Vorig jaar hebben de artsen ruim 2200 keer euthanasie of hulp bij zelfdoding gemeld.

Commissievoorzitter De Valk erkende gisteren met zoveel woorden dat de bereidheid om te melden niet is toegenomen. Ze wijt dat aan het nieuwe van de regeling. Pas over vijf jaar kunnen daarover conclusies worden getrokken. De commissies hebben geen enkel inzicht in de omvang van niet-meldingen op dit moment.

Artsen die de formulieren van overlijden verkeerd invullen, zijn in principe strafbaar, maar het openbaar ministerie doet daar geen onderzoek naar. De commissies willen daartoe ook niet aansporen. Ze vinden het beter om artsen door middel van extra voorlichting zover te krijgen dat ze alsnog een juiste doodsoorzaak invullen.

Zorgvuldigheid
Uit het rapport van de toetsingscommissies blijkt dat de artsen die melden in vrijwel alle gevallen formeel voldoen aan de gevraagde zorgvuldigheidscriteria. Dat zijn er vier: er moet sprake zijn van een vrijwillig duurzaam verzoek, het lijden moet uitzichtloos en ondraaglijk zijn, de arts moet een andere, onafhankelijke arts raadplegen en de levensbeëindiging moet medisch zorgvuldig zijn uitgevoerd.

Maar op de kwaliteit van de meldingen hebben de commissies wel het een en ander aan te merken. Op verzoek van de commissies moeten artsen de gegevens „regelmatig aanvullen” en in „een enkel geval” vragen de commissies de artsen zelfs mondeling om een toelichting, zo staat in het rapport te lezen. Met de kwaliteit van de verslaglegging van de arts die wordt geconsulteerd blijkt het helemaal droevig gesteld te zijn. Slechts een minderheid blijkt gemotiveerd antwoord te geven op de vraag of aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan.

Precieze cijfers hierover bestaan niet, zo zei de ethicus dr. J. J. M. van Delden (regionale commissie Overijssel, Gelderland, Utrecht en Flevoland) gisteren desgevraagd. Hij denkt dat er in 20 procent van de gevallen een nadere toelichting nodig is van de betrokken arts. In de regio waar Van Delden werkt zijn vorig jaar in totaal zo'n twintig artsen uitgenodigd om mondeling een toelichting te geven. Of dat bij de andere commissies ook het geval was, durft hij niet te zeggen. De omvang van het aantal geconsulteerde artsen dat onvoldoende motiveerde of er aan de zorgvuldigheidscriteria is voldaan, durft Van Delden ook niet nader aan te duiden.

Feedback
De Valk deed gisteren niet negatief over de kwaliteit van de meldingen. Ze benadrukte dat het uiteindelijke resultaat van de verslagleggingen voor de commissies voldoende was. Bovendien blijken artsen te leren van de opmerkingen die de commissies maken. Om het in de woorden van De Valk te zeggen: „De feedback blijkt te werken.”