De Betuwe

Opgravingen in spoorwegtracé vertellen van verleden

Wroeten in de
Betuwse bodem

Door Enny de Bruijn
Duizenden jaren geleden liep hier een mens met schoenmaat 43. Afdrukken van koeienpoten zijn talrijker. Wie centimeter na centimeter in de Betuwse bodem afdaalt, ontdekt de sporen van een ver verleden. Nauwelijks twee meter onder de grond tekent zich de plattegrond van een boerderij uit de bronstijd af. Straks daveren over deze zelfde plek de treinen van de Betuwelijn. Voordat het echter zo ver is, worden tientallen archeologische vindplaatsen opgegraven en in kaart gebracht.

Waar de A15 en de spoorlijn van Geldermalsen naar 's-Hertogenbosch elkaar kruisen, staan drie keten tussen bergen grond. Daaromheen ligt een gracht – voor de afwatering. Met hoge laarzen baggert projectleider M. Verbruggen door de vette, Betuwse klei. In twee vierkante putten zijn mensen bezig. Laagje voor laagje scheppen ze de grond weg. Pas als Verbruggen aan het toelichten slaat, ontdek ook ik de donkerder plekken die aangeven op welke plaatsen duizenden jaren geleden palen in de grond werden geslagen.

Soms werken de archeologen machinaal, soms met de hand. Ze proberen schrapenderwijs een glad, horizontaal vlak te krijgen, telkens opnieuw, telkens iets dieper. „De vondstenlaag is er al af”, vertelt Verbruggen. „Dat zie je aan die donkere band in de zijkant van de put, net boven het vlak waar ze nu bezig zijn. Op dat niveau hebben de mensen gewandeld. Daar vind je dus aardewerkscherven, gereedschappen van brons of vuursteen –we zitten hier in de bronstijd– en botten van dieren. Het is iets geweldigs als je een benen fluitje vindt waarop mensen bijna vierduizend jaar geleden hebben gespeeld”.

Plattegrond
Wie dieper graaft, kan het grondpatroon van een boerenerf ontdekken. De palen die destijds in de grond werden geslagen, zijn aan de bovenkant –voorzover ze niet in het grondwater staan– weggerot. Toch is hun omtrek nog steeds zichtbaar: als donkere cirkels steken ze af tegen de iets lichtere klei. „Op een gegeven moment kun je een plattegrond tekenen”, legt Verbruggen uit. „Dan zie je de erfafscheiding –een hele reeks kleine paaltjes naast elkaar–, het woonhuis –gefundeerd op veel dikkere palen– en soms een mestvaalt of een kringgreppel. Als je dat combineert met de vondsten uit de laag erboven, krijg je een aardig beeld van het leven in de bronstijd. Je kunt reconstrueren of ze vee hielden, wanneer ze dat slachtten, of ze misschien nog op jacht gingen, hoe hun akkers eruitzagen. Het leuke van deze vindplaats is dat het gaat om één enkel erf, zonder sporen van latere of vroegere bewoning”.

Aan de hand van de palen in de grond valt zelfs nauwkeurig na te gaan hoe lang het geleden is dat hier mensen woonden. „Aan de jaarringen kun je zien: deze boom is in 1657 of 1658 vóór Christus gekapt. Sindsdien is de zaak overslibd door de rivier en juist daardoor mooi bewaard gebleven. Op zandgrond vind je dat niet. Daar is de hele boel geoxideerd. Maar hier zitten de houten palen en de botten nog in de grond – dankzij de hoge grondwaterstand”.

Romeinse legioenen
Op de stroomruggen van de Betuwe werd in de bronstijd intensief gewoond; er zijn heel wat vindplaatsen ontdekt. „Langzamerhand krijg je een overzichtsbeeld van een gebied. Als je de puzzelstukjes in elkaar past, zie je reeksen van boerderijen – of was het misschien één boerderij die elke vijftig jaar werd verplaatst? Huizen gingen destijds niet zo erg lang mee. In ieder geval hadden de bewoners een gemengd boerenbedrijf, met akkers, graanopslagplaatsen, een mestvaalt en dus ook vee”.

Die basisstructuur van het Betuwse landschap heeft heel lang –tot in onze eeuw– bestaan, ondanks het feit dat de geschiedenis ook in dit gebied sporen trok. „Toen de Romeinse legioenen hier kwamen, brachten ze hun eigen cultuur mee. Je vindt bijvoorbeeld nieuwe soorten aardewerk. Voor hun voedsel waren ze echter afhankelijk van hun directe omgeving. De boeren in de Betuwe gingen dus vermoedelijk méér produceren om groenten en vlees aan de Romeinen te kunnen verkopen. Dat hele proces kan in grote harmonie, maar ook gewelddadig zijn verlopen. We hopen er in de putten die we graven, van alles over te vinden”.

Vooral bij Kesteren zijn veel Romeinse resten te vinden. „In mei gaan we daar van start. In een van de proefputjes is bijvoorbeeld al een aantal Romeinse mantelspelden gevonden. Bij Kerk-Avezaath hebben we vindplaatsen uit een veel latere periode. In de vroege Middeleeuwen stond daar het huis Malburg. Er is tot nu toe veel aandacht voor de middeleeuwse steden geweest, maar we weten niet hoe het op het platteland toeging. Nu krijgen we dus de kans om meer over de landelijke Middeleeuwen te ontdekken”.

Skelet
Duizenden proefboringen in het tracé van de Betuwelijn hebben in totaal 42 vindplaatsen opgeleverd. „Die gaan we niet allemaal opgraven”, nuanceert Verbruggen. „We maken eerst proefputjes, om de kwaliteit te beoordelen. Als er een keer diep is geploegd, of als er een sloot door het terrein loopt, is zo'n vindplaats niet gaaf meer. Er zijn er ongeveer dertig overgebleven die de moeite waard zijn. Daarmee kun je twee dingen doen: de vindplaats behouden door bijvoorbeeld de spoorbaan op deze plek iets hoger neer te leggen, óf, als het niet anders kan, de hele zaak opgraven. Dat gebeurt waarschijnlijk op vijftien plaatsen”.

De meeste opgravingen worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), maar er zijn er twee, in de Alblasserwaard, die zijn uitbesteed aan de Universiteit van Leiden. Daar zijn inmiddels spectaculaire vondsten –waaronder een skelet uit de steentijd– gedaan. „Geschiedschrijving, dat is het doel van deze opgravingen”, zegt Verbruggen. „Je wilt weten hoe mensen vroeger hebben geleefd. Als je ziet hoe zij met het landschap, met de natuur hebben omgegaan, kun je er ook lering uit trekken. Dat vind ik heel zinvol. Alle ontdekkingen worden meteen aangetekend op de plattegrond en ingevoerd in de veldcomputer. Elke vindplaats wordt nauwkeurig beschreven. Bovendien komt er na afloop van de werkzaamheden een publieksboek, waarin alle ontdekkingen van de Betuweroute zijn samengevat”.

Bij de aanleg van de A15, vlak naast het tracé van de spoorlijn, is heel wat archeologisch erfgoed verloren gegaan. Verbruggen: „Twintig jaar geleden zou een vindplaats als deze gewoon op de bulldozer zijn verdwenen. Maar sinds het Verdrag van Malta moet er eerst archeologisch onderzoek worden gedaan, voordat er een spoorlijn of een luchthaven kan worden aangelegd”.

De putten die de archeologen graven, beperken zich tot de strook grond waar straks de Betuwelijn loopt. Uiteraard hebben vroegere bewoners van het gebied zich niet aan die denkbeeldige grenslijn gehouden: de meeste vindplaatsen zijn veel groter dan het terrein dat wordt onderzocht. De opgravingen vormen slechts kijkgaten naar het verleden. Maar wie de verschillende momentopnamen weet te combineren, hoeft de hoop op een samenhangend beeld niet op te geven.

De diverse Betuweroute-opgravingen zijn op donderdagmiddag toegankelijk voor publiek. Aanmelding en inlichtingen: tel. 0183-610444.