De Betuwe

Te vroeg voor de bloei,
maar niet minder boeiend

Door W. H. Smith
De tiende gezinsbeurs Wegwijs, volgende week in de Jaarbeurshallen in Utrecht, stelt Kesteren centraal. Aanleiding om niet alleen deze gemeente maar de gehele Betuwe onder de loep te nemen. Inderdaad, te vroeg voor de bloei. Maar niet minder boeiend.

Dikke boeken zijn er over de Betuwe geschreven. Déze bijlage wil één ding duidelijk maken: de streek is kleiner dan velen vermoeden. Reinald II van Gelre trok in 1327, op de vrijdag na Sint-Nicolaas, de grenslijn van Ravenswaay tot het Tielse Zandwijk. Het graafschap Buren, Geldermalsen en het leeuwendeel van Tiel horen officieel niet bij de Betuwe. De (Neder)Rijn, de drukbevaren Waal en het Pannerdensch Kanaal bakenen het gebied verder af.

Is de Betuwe nog steeds de oude Betuwe? „Het karakter wordt aangetast”, zegt Arend Datema van het Archief- en Informatiecentrum voor de Betuwe. „Veranderingen zijn echter niet tegen te houden. Die vinden sinds de Romeinen al plaats en zullen met de Betuwelijn niet ophouden”.

De Betuwenaar zelf lijkt een vat vol tegenstrijdigheden. Na raadpleging van allerlei bronnen ontstaat geen portret waaraan eenieder zich kan spiegelen. Een reiziger uit de vorige eeuw spreekt over ronde gezichten, heldere ogen, rode wangen en weelderige lichaamsvormen.

Ook minder vleiende aspecten staan opgetekend. De bevolking zag er slordig uit, niet alleen tijdens de arbeid, maar ook daarna. Vooral vreemde onderwijzers hielden kinderen zo vaak voor dat ze minderwaardig waren, dat sommigen het werkelijk begonnen te geloven.

Vanwege hun karigheid met woorden werden de Betuwenaren voor dom uitgekreten, beweert dr. A. R. Hol in haar boek “De Betuwe”. Datema typeert ze als „schreeuwers, jankers, piepers en rauw in de moel”. Geboren Betuwenaren die het uit zijn mond horen, sputteren niet tegen. „Ze zijn ook afwachtend en geven niet direct hun mening. Als ze “ja” zeggen, heb je grote kans dat ze “nee” bedoelen. Dat heeft een reden, want tot de laatste oorlog zaten velen nog onder de knoet van herenboeren en de landadel”.

Lang werd de Betuwenaar gebrek aan initiatief verweten. Hij was voorzichtig, stond wantrouwend tegenover het nieuwe. Z'n bescheidenheid wekte bij buitenstaanders de indruk van stumperigheid. Gebruik van dialect (”kijnt”, “keujes”) en allerlei verkleinwoorden (”menneke”, “jungske”) versterkte dat beeld.

De bevolking was behoudend. Religieus, maar niet erg kerks. Dominees konden moeilijk vat krijgen op hun gemeenteleden. Nog een karaktertrek: wel degelijk, niet dogmatisch. Op godsdienstige twisten zou een Betuwenaar niet zitten te wachten. Tot veroordeling van andersdenkenden zal hij niet gauw komen. Alleen als iemand zijn afwijkende inzichten aan hem opdringt, komt hij in verzet.

Mogelijk herkent de hedendaagse Betuwenaar zich niet in genoemde, wellicht gedateerde eigenschappen, maar een Zeeuw, een Brabander of een Drent misschien juist wél. De redacteuren die aan deze bijlage meewerkten, willen één Betuwse eigenschap niet verzwijgen: hartelijkheid. „Als je hun vertrouwen wint, kun je heel goed met ze opschieten”, voegt Datema daaraan toe.

De Betuwse bevolking verandert. Is in ieder geval mobieler geworden. Eigenlijk is de Betuwe daardoor meer gesloten dan voor de oorlog. Velen rijden in een auto de streek blindelings voorbij. Daarom zetten Bets de Lange, Constant Godfried baron van Boetzelaer en Evert Cornelis van Kraaikamp de lezer op deze pagina stil. Bij hun favoriete Betuwe-plek.

Met dank aan het Archief- en Informatiecentrum voor de Betuwe.