J. S. Bach 1750-200018 april 2000

Gezongen preken

Door J. Wisse
Muziek is een bloem, die God wil gebruiken om een onstuimige ziel tot bedaren te brengen, opdat des te beter het Woord van God gehoord en verstaan zou kunnen en mogen worden.

Deze prachtige zin over het wezen van de muziek, die afkomstig is van een bijbelverklaarder, is zeker van toepassing op de muziek van Johann Sebastian Bach. De Thomascantor sluit met zijn cantates zeer nauw aan bij Gods Woord en bij de eredienst. Daarom een korte verkenning, die prachtige ontdekkingen oplevert.

In de tijd dat Bach in Leipzig werkt, is er naar lutherse traditie een eredienst waarin op 59 zon- en feestdagen van het kerkelijk jaar een cantate binnen de dienst wordt uitgevoerd. Het begint op de eerste adventszondag, met misschien wel ”Nun komm' der Heiden Heiland”. Tot 2 februari gaat de kersttijd door, om even daarna opgevolgd te worden door de passietijd: de tijd waarin op overheidsbevel(!) geen muziek mag worden gemaakt. Er wordt gepreekt over het lijden van Christus. Op Palmzondag wordt het lijdensevangelie volgens Matthéüs bezongen, op Goede Vrijdag volgens Johannes. En zo gaat het kerkelijk jaar verder.

Een kleine schets van de liturgie waarin Bach als cantor een grote plaats had. Hij schrijft voor de kerken van Leipzig ongeveer driehonderd cantates, waarvan een beperkt deel uit vroegere jaren stamt. Helaas zijn er daarvan ruim honderd verloren gegaan. De overige laten ons echter toch een diepe boodschap en geweldige klankrijkdom horen.

De meeste cantates zijn geschreven voor een bepaalde zondag, zoals het opschrift vaak laat zien. Volgens de liturgie staan de lezingen uit de Schrift al vast. Bach kan daarom met de tekst van zijn stukken zeer nauw aansluiten bij de bijbelgedeelten die in de dienst worden gelezen. Een voorbeeld is zondag 25 november 1731. De gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden wordt gelezen in combinatie met 1 Thessalonicenzen 5 : 1-11, dat gaat over het waakzaam zijn voor de dag des Heeren.

De cantate voor deze zondag, die in de liturgie na de lezing van het Evangelie wordt gezongen, sluit hierop aan met het koraal ”Wachet auf, ruft uns die Stimme”. Hier komt de geschiedenis uit Matthéüs in de tekst terug. Soms worden cantates in twee delen gezongen, een deel voor en een deel na de preek.

De teksten, die nauw aansluiten bij de dienst, laten een oneindig geschakeerde wereld van gevoelens en gedachten van de menselijke geloofswereld zien, die we het beste kunnen benoemen met het woord ”bevinding”. Door de muziek krijgen ze een verdiepte uitdrukking. Angst voor de verleiding van de satan, voor eigen tekortkomingen, een rotsvast vertrouwen, deemoedigheid, de heerlijkheid van de liefde voor en van Christus: het zijn slechts enkele gevoelens die Bach door middel van zijn muziek laat beleven. Het levende geloof van de kerk hier op aarde komt in verschillende cantates zo sterk naar voren, dat de teksten een groot verlangen uitspreken naar de dood, om voor eeuwig bij de Heere te zijn. Het verlangen naar de dood staat ons van nature eigenlijk tegen, maar vanuit een diepgeworteld geloof is het toch de grote toekomst van Gods volk.

Natuurlijk heeft Bach diep nagedacht over de vorm waarin hij zijn muzikale preken moet gieten. Voor sommige van zijn cantates kiest hij ervoor om alle coupletten van een kerklied op een verschillende manier te bewerken. Andere cantates zijn samengesteld uit alleen maar bijbelteksten. Het grootste deel van de cantates opent en sluit echter met een inleidend koor over een koraal of bijbeltekst. Tussen deze hoekdelen vinden we recitatieven en aria's: een manier van vertellend zingen en een uitgebreide compositie voor een zanger.

Van ontzettend grote betekenis is de muziek die Bach bij deze teksten heeft geschreven. Deze geeft een extra dimensie aan de woorden die door de tekstdichters met zorg bij elkaar zijn gebracht. Wanneer we nog een keer teruggaan naar de cantate ”Wachet auf”, dan zien we in het eerste deel al een prachtige relatie tussen de tekst en de muziek. Dit openingskoor staat helemaal in het teken van ”wakker maken”. Het koor zingt om wakker te worden, terwijl de instrumenten het middernachtelijk ontwaken laten horen. Op drie manieren is dit door dit hele openingskoor heen verweven. We horen een voorzichtig aanstootgevend ritme, dat als het ware aandringt om te ontwaken, we horen stijgende motieven in de hobo's en strijkinstrumenten die het opstaan (Wachet auf) symboliseren, en bovendien snelle stijgende passages van de violen. Er is immers haast bij.

Wanneer het woord ”hoch” voorkomt in de tekst horen we de tenoren, alten en bassen achter elkaar naar boven klimmen. Onmiddellijk na de achtste regel volgen de fugatische inzetten van het Halleluja. In prachtige lange noten zingen de sopranen het Halleluja, terwijl de andere stemmen het motief om wakker te worden alweer opnemen. We moeten wakker worden om de Bruidegom tegemoet te gaan.

In het vervolg van deze cantate worden in de tekst verschillende verbanden gelegd met teksten uit het Oude Testament. Wanneer het gaat over de bruid en de Bruidegom is het Hooglied een heel bekend schriftgedeelte. Bach heeft dat in deze cantate gecombineerd met de tekst van ”Wachet auf”. Het verlangen van de bruid die wacht. Als de sopraan zingt over het wachten van de bruid, horen we in de instrumenten een motief dat uitputting, het aan het eind zijn van de ziel, verklankt. Het branden van de olie en het smeken om in te mogen gaan, worden in de aria getoonzet.

Bij het nadenken over Bach-cantates geldt er maar één raad : luister naar deze muziek met de oren waarmee je op zondag naar de preek luistert. Zonder dat Bach vervalt in een goedkope soort van programmamuziek, krijgt de tekst een geweldige diepgang door de begeleidende klanken. Steeds zijn tekst en muziek in evenwicht en wordt het oor getrokken naar datgene wat belangrijk is in het kader van de boodschap die overgebracht moet worden.