J. S. Bach 1750-200018 april 2000

Het geheim blijft

Door A. M. Alblas
Valt er in het enorme oeuvre dat Johann Sebastian Bach heeft nagelaten nog iets nieuws te ontdekken? „Bach is het begin en het einde van alle muziek”, zei Max Reger. „Bach hoort tot het dagelijkse dieet van iedere musicus”, zegt Ton Koopman en „Bach is voor mij als het ware een eerste kus”, orakelt Maarten 't Hart. Wat is het geheim van Bach? We leggen deze vraag voor aan Everhard Zwart, organist van de hervormde Nieuwe Westerkerk te Capelle aan den IJssel, aan Daan Manneke, componist en docent aan het Sweelinck Conservatorium te Amsterdam en aan Pauline Oostenrijk, hoboïste in het Residentie Orkest.

„Is het zijn veelzijdigheid, zijn muzikaliteit, zijn doorwrochtheid of de melodieusheid die zijn muziek kenmerkt?” vraagt Everhard Zwart zich af. „Ik denk dat het van alles wat is. Bach is veelomvattend: van heel bombastisch tot heel fijnzinnig.

Everhard Zwart
In de periode van de neobarok stond de muziek van Bach niet op de voorgrond. Men speelde toen vooral muziek uit de periode voor Bach, toen kwam er een hele tijd niets, tot men verderging bij Pepping en Distler. De revival van de orgelkunst in het midden van de 19e eeuw hing samen met de revival van Bach.” Voor Everhard Zwart dringt de vraag zich op wat je speelt tussen de periode Bach en Mendelssohn. „Nou ja, op muziek van Krebs na dan. Alles wat erna komt, is op Bach georiënteerd. Zonder Bach geen Reger. Zonder Bach geen Franse orgelromantiek. Zelfs de Duitser Liszt grijpt terug op Bach. En wat te denken van Rheinberger. Er zijn heel wat lijnen aan te wijzen die teruggaan naar Bach. De programma's van onze Hollandse organisten die door ”de nieuwe Duitse school” zijn gevormd, hebben allemaal weer een scheut Bach. Zo kun je de lijn doortrekken tot en met Jan Zwart en tot vandaag toe.

Bach is niet meer weg te denken. Bach blijf je spelen. Als je met wat anders bezig bent en het lukt niet zo, dan grijp je weer naar Bach. Bij hem leef je op. Het is zo ongelooflijk knap wat hij heeft gedaan. Wie kan er een sonate maken voor één stem, die tien minuten duurt! Zijn Bicinium over ”Allein Gott” is in al zijn eenvoud puur goud. Je kunt je er alleen maar aan spiegelen, maar evenaren…? Dat haal je nooit!

Bach sprak natuurlijk de muzikale taal van zijn tijd. Die vormentaal vinden wij nog altijd prachtig. Wel is het voor ons een beetje een probleem dat hij die taal niet heeft gebruikt voor onze 150 psalmmelodieën. Daarom wordt het gros van zijn koraalbewerkingen door velen in kerkelijk Nederland niet verstaan, omdat wij bij deze voor ons vreemde melodieën ook de tekst niet kennen. Wanneer je deze koraalbewerkingen dan in de kerkdiensten zou spelen, dan speel je over de hoofden van de kerkmensen heen. Dat kan niet de bedoeling zijn! Daarom speel ik geen Bach tijdens de eredienst.

Bachs muziek roept een bepaalde eeuwigheidswaarde op. Zijn muziek is voor alle tijden.”

Wat is het favoriete Bach-werk voor Everhard Zwart?
„Bach is zo veelzijdig, dat het moeilijk is een keus te maken. Ik noem dan toch de Passacaglia, de Fantasia en fuga g-moll en de Triosonates, vooral de vierde en de vijfde. Terwijl ik deze noem, denk ik ook aan de Toccata en fuga in d-moll en heb ik niet eens de koralen genoemd. Het wonderlijke is dat deze muziek niet stuk te spelen is, hoe je ze ook speelt. De muziek van Bach kan alles hebben!”

Daan Manneke
Daan Manneke is opgevoed met de tale Kanaäns. Op het huiselijk harmonium prijkte het koraalboek van Worp. „Maar Bach was de eerste muziek die bewust mijn leven is binnengekomen. Dat was toen onze harmoniumleraar, Johannes Harthoorn, ons de Inventies van Bach leerde spelen. Toen realiseerde ik mij dat dit muziek was. Over interpretatie bekommerden wij ons toen nog niet. Zo'n Inventie interpreteerde zichzelf.

Het geheim van Bach kan ik in één woord vatten: constructie. Hij heeft een wereld bedacht, een universum gecreëerd, die buitengewoon geschakeerd is.

Bach is geen toevalligheid. Hij is niet uit de lucht komen vallen. Hij is gevoed door de historie, maakte deel uit van een dynastie en beschikte daarnaast over een fabelachtig talent. Hij was een genie. Zijn muziek kenmerkt zich door een gespannenheid en enorme gelaagdheid. Voor mij is Bach het ”non plus ultra”, het onverbeterbare. Alleen Händel komt een beetje in zijn buurt. Bij Bach blijft er nooit een draadje loshangen in zijn borduurwerk. Alles dient het doel van de grote constructie. Alles is in orde. Overigens behoorde dat tot het vakmanschap in die tijd. In later tijd is er een zekere discrepantie ontstaan tussen vakmanschap en de geniale gedachte van componisten.

Een molensteen bijvoorbeeld kan een geniale gedachte zijn. Maar als je die vervoeren wilt op een gammel fietsje, dan komt dat ding niet van zijn plaats. Bij Bach is alles in balans. Bij de latere componisten, vooral die uit de Romantiek, zie je dat het materiaal veel sneller uitgeput is. Bach is van een enorme vitaliteit om een karwei te klaren. En dat karwei is voor mij: constructie. Bachs muziek is niet berekend op comfort en genoeglijkheid, elementen die zo kenmerkend zijn voor de biedermeiertijd.”

Wat heeft de componist Daan Manneke in zijn werk met de componist Bach?
„Bach is bij mij in merg en been gaan zitten. Jarenlang is Bach voor mij een referentie geweest. Eigenlijk was het een toonsoortreferentie. Er was voor mij bijvoorbeeld maar één Es-Dur. Dat was de opening van de Grote Orgelmis. Ging het over F grote terts, dan was dat Bachs Pastorale. Aan die toonsoortreferentie was al het andere opgehangen. Later heb ik dat ook met César Franck gehad. Als het over b kleine terts ging, dan was dat het Tweede Choral van Franck. Ik heb er lang over gedaan om niet zozeer van die ijkpunten los te komen, maar wel om ze te verruimen.

Ik heb Bach nogal eens geciteerd in eigen orgelwerk (Symphonies of winds – 1996). Bach is voor mij een goudmijn om mijn eigen constructies te maken. Zijn ”Kunst der Fuge” heb ik altijd onder handbereik als ik componeer. Bach heeft voor mij het hoogste gezag. Met Philippe Herreweghe zeg ik: „Het geheim van Bach is gelegen in de diepte.” Waarschijnlijk zal hij daarmee de constructie hebben bedoeld. Die constructie is zo basaal, daar kun je van alles op loslaten. Bij Bach zijn er eigenlijk geen voorwaarden scheppende zaken. Bij hoeveel componisten zit de diepte niet in de oppervlakte?”

Dit jaar schrijft Manneke in opdracht van het Nederlands Bach Ensemble een Requiem voor Bach, dat tot in Leipzig, Bachs laatste woonplaats, ten gehore zal worden gebracht.

Wat is het favoriete Bachwerk voor Daan Manneke?
„Die vraag is eigenlijk niet te beantwoorden. Het stuk van Bach waar ik op een bepaald moment mee bezig ben, is onmiskenbaar het beste stuk. Ik ben nu met mijn Capelle Breda bezig aan de ”Actus Tragicus” van Bach. Wat een stuk muziek! Weer is het de constructie die mij versteld doet staan. De enorme dynamiek van bijvoorbeeld een koraal met een solo. Het is weliswaar een vroeg stuk van Bach en ik besef dat er nog een hele wereld achteraan komt, maar dit is al zo volmaakt, er ontbreekt niets aan. Er hangt geen draadje los. Het is onovertrefbaar. Je moet zo'n stuk opeten, het moet in je bloed komen te zitten.”

Wat is het geheim van Bach voor hoboïste Pauline Oostenrijk?
„Het mysterie van zijn muziek is dat Bach zo veel kan losmaken. Bij Bach lopen alle lijnen alsof het vanzelf spreekt. Alles staat in de goede verhouding. Alles klopt. Het is als met wiskundige precisie gecomponeerd, terwijl het uitzonderlijk mooi klinkt.”

Pauline Oostenrijk
Pauline Oostenrijk houdt in principe van alle goede componisten. Toch komt ze altijd terug bij Bach. „Hij heeft iets van… we zijn weer thuis. Dat gevoel heb ik nergens zo sterk als bij zijn muziek. Ik geloof niet dat ik daarin de enige ben. Hoeveel componisten na Bach grijpen niet op hem terug?”

Daarmee wil ze niet zeggen dat er na Bach niets moois meer is gecomponeerd. „Ook in andere stijlperioden is fantastische muziek gecomponeerd. Denk maar aan de periode van de Romantiek. Maar voor mij heeft Bach alles in zich. Hij is allesomvattend.”

Ze wijst met name op de vele cantates die Bach heeft gemaakt, „…waarin zulke prachtige hobopartijen voorkomen.

De hobo is een instrument waarmee je op een bijzondere manier uitdrukking kunt geven aan een bepaalde gemoedstoestand. Dat kan variëren van heel klagend tot intens vrolijk. Bij Bach gebeurt dat altijd op een buitengewone evenwichtige wijze en met ingehouden hartstocht. Hij schreeuwt het niet van de daken, zoals in een opera gebeurt. Bach geeft uitdrukking aan zijn gemoed op een ingehouden manier. Daardoor beleef ik dat des te intenser en ervaar ik het als geloofwaardiger.”

Als hoboïste speelde Pauline Oostenrijk tal van cantatediensten mee in de Amsterdamse Westerkerk. De hoboïste is met muziek opgegroeid. Al jong begon ze met de hobostudie. Bach kwam in haar leven via het horen van de Brandenburgse Concerten. „Die muziek deed mij toen heel veel”, zegt ze.

Aan het conservatorium studeerde ze als hoofdvak hobo en als tweede hoofdvak piano. „Ik speelde toen ook veel Bach, in tegenstelling tot vele van mijn medestudenten. Hoewel ik ook ontzettend veel van Chopin houd en andere componisten die heel specifiek pianomuziek hebben geschreven, wordt in die muziek toch meer techniek en volume geëtaleerd. Ik ben meer gecharmeerd van het intieme”, zegt ze.

En met de hobo komt ze weer uit bij Bach.

Als ze moet kiezen voor haar favoriete Bachwerk, komt ze uit bij het concert voor Oboe d'amore. „Dat is een van de mooiste werken die Bach voor hobo geschreven heeft”, zegt ze. Onlangs nog heeft ze het op cd vastgelegd met het Nieuw Symfoniëtta Amsterdam onder leiding van Jaap ter Linden. „Het tweede deel is een van de mooiste voorbeelden waarin Bach een bepaalde stemming van gemoedsuitdrukking weergeeft. Het is een gevoel van weemoed met liefde erin. Zoiets is moeilijk onder woorden te brengen. Het laatste deel is uitgesproken vrolijk, dansant en juichend. In dit ene hoboconcert heeft Bach eigenlijk alles gezegd.”

Als ze naar Bach moet luisteren, kiest ze voor het motet ”Komm, Jesu, komm”. „Bach heeft het geschreven voor a-capellakoor. Zo'n werk voor koor, zonder enige begeleiding, heeft iets puurs. Dat komt denk ik, omdat je als instrumentalist natuurlijk extra oplet hoe een andere instrumentalist iets uitvoert. Dat wil nog wel eens afleidend werken. Daar heb je in dit motet geen last van.”