J. S. Bach 1750-200018 april 2000

Het nazaat vernieuwt

Door S. M. W. Bezemer
Wie het geslachtsregister van de familie Bach bekijkt, moet wel tot de conclusie komen dat Johann Sebastian gezegend is met een rijke kinderschaar. Maar liefst twintig keer staat de beschuit met muisjes op tafel! Helaas is de vreugde vaak van korte duur. De kindersterfte is groot in die tijd. Van de kinderen die Bach uit zijn beide huwelijken krijgt, sterven er vier in het jaar waarin ze geboren zijn, terwijl zes de vijf jaar niet halen. Zijn jongste dochter, Regine Susanna, geboren in 1742, wordt 67. Als Beethoven ontdekt dat zij in grote armoede leeft, organiseert hij spontaan een liefdadigheidsconcert om haar situatie te verlichten.

Het moet voor Bach een vreugde zijn om te ontdekken dat een aantal van zijn kinderen dezelfde talenten bezit die hem zelf zo'n rijk leven bezorgen. Voor hem staat één ding onomstotelijk vast: gaven moeten ontwikkeld worden. Aangezien het in deze tijd geen enkel nut heeft iets met de muzikale gaven van de dochters te doen, weten we alleen iets over de zonen.

Wilhelm Friedemann (1710-1784), Bachs tweede kind en oudste zoon ontpopt zich al vroeg als zeer begaafd. Zijn vader leidt hem op en als 13-jarige schrijft hij zich aan de universiteit in Leipzig in als student rechten. Ondertussen ontwikkelt hij zich tot een uiterst bekwaam organist, klavecinist en componist. Als hij 18 jaar is, heeft hij zijn naam al gevestigd als leraar.

In 1733 krijgt hij een aanstelling als organist aan de Sofiakerk te Dresden. Maar aangezien Friedemann er ook nog een wiskundestudie bij doet, zoekt hij naar iets wat minder tijd in beslag neemt: het organistschap in Halle; maar dat valt tegen. Net als zijn vader krijgt Friedemann in het provinciale Halle te maken met onbegrip en tegenwerking van zijn superieuren. Aangezien hij de juridische scherpzinnigheid van zijn vader mist, loopt het erop uit dat hij tegenover het kerkbestuur uiteindelijk bakzeil haalt. In 1764 neemt hij ontslag. Dat kan omdat hij een rijke vrouw heeft getrouwd en als organist en leraar in hoog aanzien staat. Hij komt uiteindelijk in Berlijn terecht, waar hij met name in relatie tot het hof niet handig opereert. Ten slotte sterft hij verarmd en eenzaam.

De stijl van met name zijn klaviermuziek is zeer expressief en in harmonische opzicht vaak vooruitstrevend, hier en daar zelfs al wijzend naar Chopin en Schumann. Friedemann laat een groot oeuvre na, waar tot op heden weinig aandacht aan wordt geschonken, maar ongetwijfeld wordt hij nog 'ontdekt'.

Carl Philipp (1714-1788) wordt ook wel de Hamburgse of Berlijnse Bach genoemd. Ook deze zoon studeert rechten in Leipzig en Frankfurt aan de Oder. Kennelijk wil vader Bach dat zijn zonen naast het wat onzekere bestaan van musicus iets hebben om op terug te vallen. Hij komt in dienst van de kroonprins van Pruisen en wordt diens hofcomponist als Frederik de troon bestijgt. Zijn salaris is laag, maar zijn roem verbreidt zich snel, vooral als pedagoog. In 1753 verschijnt van hem ”Versuch über die wahre Art das Clavier zu spielen”.

In 1768 verbetert hij zijn financiële positie door in Hamburg muziekdirecteur te worden. Daar ontmoet hij de Nederlander baron van Swieten, een groot kunstliefhebber, die zorgt dat zijn werken worden uitgegeven bij Artaria in Wenen. Van Swieten leverde ooit Haydn het libretto voor Die Schöpfung en was een van Mozarts belangrijkste beschermers.

Wie met name de symfonieën van Carl Philipp hoort, ontdekt iets van de geweldige persoonlijkheid die hij moet zijn geweest. Een muzikale heethoofd is hij wel genoemd door zijn tijdgenoten. Van de toen aan het Berlijnse hof heersende smaak, de zogenaamde ”galante” stijl, moet hij niets hebben. Bij Carl Philipp gaat het om Empfindsamkeit: gemoedsbewegingen. Door zijn contacten met dichters en schrijvers weet hij alles van de heersende ”Sturm und Drang-beweging” en in die richting zoekt hij het als componist. Pas in Hamburg kan hij zich volledig aan zijn geliefde stijl wijden. In de daar ontstane symfonieën springen de vonken er dan ook af! Haydn zegt over hem: „Er ist der Vater, wir sind die Buben.”

Over Johann Christoph Friedrich (1732-1795), de oudste zoon uit Bachs tweede huwelijk, is niet zoveel bekend. Hij werkt aan het hof in Bückeburg als hofkapelmeester. Qua stijl neemt hij een tussenpositie in tegenover vader en broers. De kwaliteit van zijn muziek doet zeker niet onder voor die van de zogenaamde Mannheimers, waar Mozart nogal weg van was.

Ten slotte is daar nog de Londense Bach: Johann Christian (1735-1782). Als hij 15 jaar oud is, overlijdt zijn vader. Carl Philipp Emanuel, die in Berlijn werkt, leidt hem op tot een voortreffelijk musicus. Hij verblijft zes jaar in Italië, waar hij behalve veel leert, ook nog een baan vindt als organist aan de Dom van Milaan. In 1762 vestigt hij zich in Londen, waar hij inmiddels al een naam heeft als operacomponist. Binnen korte tijd is hij hier een gevierd kunstenaar, die de opdrachten nauwelijks aankan. In 1764 krijgt hij bezoek van de Mozarts. Wolfgang heeft veel van Bachs stijlkenmerken overgenomen, zoals het ”zingend” allegro, zijn wijze van instrumenteren en zijn klaviertechniek. Volgens Wolfgang krijgt hij les op „de knieën” van de heer Bach, die bekend staat om zijn vriendelijkheid.

De muziek van Johann Christian draagt ook de kenmerken: vriendelijk en welluidend. Wel de Empfindsamkeit van Carl Philipp, maar veel minder fel en schokkend dan bij zijn oudere broer.

Het merkwaardige feit doet zich voor dat juist zij hun betekenis ontlenen aan de nieuwe stijlelementen die ze in hun composities introduceren. Is de vader een voltooier, de zonen zijn vernieuwers. Helaas heeft hun roem ertoe bijgedragen dat hun vader totaal in de vergetelheid raakt en geen van hen heeft ook maar een poging ondernomen om daar verandering in te brengen. Je kunt je afvragen of zo'n poging in die tijd zin gehad zou hebben. Waarschijnlijk niet. Het was niet aan de orde. ”Klassieke muziek” was een nog onbekend begrip.