J. S. Bach 1750-200018 april 2000

Het belang van
eindeloze vingeroefeningen

Door G. de Looze
Getalenteerde musici, een muzikale werkgever en een prima salaris: Bach heeft het goed in Köthen. De hofkapelmeester vult het ene na het andere vel met noten. Toch wisselen licht en donker elkaar af. Als Johann Sebastian in 1720 van een reis met de vorst terugkeert, is zijn vrouw begraven.

De weidsheid van het vlakke land rond Köthen is een verademing voor Bach. Voordat zijn vorige werkgever, hertog Wilhelm Ernst, hem in december 1717 laat gaan, sluit hij zijn concertmeester vier weken op in de gevangenis. Er is een leuker afscheidscadeau denkbaar.

Vorst Leopold
In de kleine residentiestad Köthen is het aangenaam toeven. Vorst Leopold von Anhalt-Köthen speelt zelf viool, viola da gamba en klavecimbel: hij houdt van muziek én weet er veel van af. Het aantal hofmusici verhoogt hij van drie tot zeventien. Bij zijn aantreden beschikt ”Hofkapellmeister und Director Cammer Music” Bach over een orkest met eersteklas musici. Orgelspel en kerkelijke composities worden aan het calvinistische hof niet van hem verwacht, wel klavier-, kamer- en orkestmuziek. Geen probleem. Bach levert stapels partituren: ouvertures, concerten, suites voor cello solo, viool-, fluit- en gambasonates met klavierbegeleiding, Franse en Engelse suites voor klavier.

Zijn leerlingen vergeet hij niet. Voor hen componeert hij onder meer kleine preludes en tweestemmige inventionen. Hij tilt zijn pupillen overigens niet over het paard. Zoon Carl Philipp Emanuel schrijft dat zijn vader het aanleren van de juiste toetsaanslag hoog in het vaandel had staan. „Maandenlang liet hij hen alleen maar oefeningen voor de vingers van beide handen doen. Hierbij moesten leerlingen er voortdurend op letten of hun toon helder was. (...) Maar als hij merkte dat iemand, na maanden oefenen, zijn geduld begon te verliezen, was hij zo vriendelijk kleine stukjes te schrijven waarin deze oefeningen waren verwerkt.”

Vorst Leopold en Johann Sebastian gaan vriendschappelijk met elkaar om. Wanneer Bach in 1720 van een maandenlang verblijf met zijn werkgever in het kuuroord Karlsbad thuiskomt, overvalt hem een groot verdriet: zijn vrouw Maria Barbara is overleden en reeds begraven. Hij blijft achter met vier kinderen. Drie van Bachs kinderen zijn reeds eerder overleden.

In hetzelfde jaar geeft de jonge weduwnaar gehoor aan de uitnodiging om in Hamburg naar de post van organist van de Jacobikirche te solliciteren. Deze kerk bezit immers een fantastisch Schnitger-orgel. Zijn proefspel, onder meer een uitgebreide improvisatie over het koraal ”An Wasserflüssen Babylon”, in de Katharinakerk verbluft de 97-jarige organist Reinken: „Ik dacht dat deze kunst uitgestorven was, maar nu zie ik dat die in u nog volop leeft.” Carl Philipp Emanuel schrijft later dat zelfs de bewaard gebleven orgelwerken van zijn vader „geen recht begrip van zijn grandioze improvisaties kunnen geven.” Bach komt in Hamburg als beste uit de bus, maar vist achter het net. Waarschijnlijk weigert hij deze post te 'kopen' door de kerkkas met een flinke som duiten te spekken, iets wat in die tijd in Hamburg gebruikelijk is.

Bach blijft in Köthen. Tijdens een verblijf in Karlsbad ontmoet hij markgraaf Christian Ludwig von Brandenburg. Deze vraagt hem een compositie voor zijn kapel te componeren. Bach stuurt hem in 1721 zes ”Konzerte mit mehreren Instrumenten”, de Brandenburgse Concerten. Tegenwoordig zijn we verrukt over deze bruisende muziek vol vitaliteit en schittering. Markgraaf Christian stuurt echter geen dankwoord.

De ontmoetingen, in Köthen, tussen Johann Sebastian en de zestien jaar jongere sopraan Anna Magdalena Wilcken hebben verstrekkende gevolgen. Op 3 december 1721 geven ze elkaar hun ja-woord. Uit het huwelijk worden dertien kinderen geboren, zeven overlijden als zuigeling. De echtelieden kunnen het goed met elkaar vinden. Bach stelt een ”Notenbüchlein” voor zijn vrouw samen en verrast haar soms met een gedicht, onder meer met ”Bist du bei mir”.

Aan het huwelijk, ook in 1721, van zijn broodheer met diens nicht Frederieke beleeft de hofkapelmeester minder plezier. Deze amuzikale dame dooft de muzikale belangstelling van haar echtgenoot langzaam uit. Tijd voor Bach om naar iets anders uit te kijken.

Het Renaissanceslot in Köthen
Köthen, 2000. Net als andere Bach-steden in Oost-Duitsland is de stad druk doende om de grauwsluier uit de DDR-tijd van zich te werpen. Dat is gedeeltelijk gelukt. Het renaissanceslot van vorst Leopold staat er nog, deels haveloos, deels gerestaureerd. De slotkapel, een juweel, is in 1991 in barokke stijl teruggebracht, zoals die er rond 1730 uit moet hebben gezien. De blauw-witte 18e-eeuwse galerij van Hoppenhaupt is afkomstig uit een gesloopte kerk.

In de vroegere grote zaal, de huidige spiegelzaal, stamt nog geen splinter uit Bachs tijd. Honderd jaar na diens vertrek gaf Gottfried Bandhauer de ruimte haar weelderige, classicistische aanzien.

De lutherse Agnuskerk waar Bach en zijn vrouw een stoel huurden, staat in de steigers. Acht keer nam de musicus er deel aan het heilig avondmaal. Voor de Bachfesttage in september moet de restauratie van de barokke kerk gereed zijn.

In de laatgotische Jakobskirche, het oudste gebouw van de stad, voert Bach in 1729 zijn verloren gegane Trauermusik ”Klagt, klagt es in aller Welt” uit ter nagedachtenis aan de in 1728 overleden vorst Leopold. Het vorstelijke graf is nog in de sober ingerichte kerkruimte aanwezig.

Köthen, 1723. Bach zoekt ander werk. Hij weet dat Kuhnau, de cantor van de Thomaskirche, in 1722 is overleden, maar aarzelt lang om te sollicteren. Wanneer hij verneemt dat de benoeming van Telemann niet doorgaat, trekt hij de stoute schoenen aan en meldt zich. De Leipziger autoriteiten geven echter de voorkeur aan Graupner. Wanneer ook Graupner afvalt, nemen ze genoegen met de hofkapelmeester uit Köthen. Anders dan in Köthen wordt Bach in Leipzig niet met open armen ontvangen. Aan het feit dat hij als beroemd orgelvirtuoos bekendstaat, hebben de hoge heren geen boodschap. Dat heeft hij als nieuwe Thomascantor namelijk niet nodig; hij moet zich eerst maar eens als leraar Latijn en muziek bewijzen. Nee, echt blij zijn de stadsbestuurders van Leipzig niet. Omdat men „de beste mensen niet kan krijgen, moet men het maar met een middelmatig figuur doen.”
De Slotkapel in Köthen