Auto

Porsche ging in het
voetspoor van de Kever

Porsche is dit jaar vijftig geworden. De jubilerende fabrikant heeft zich door de jaren heen onledig gehouden met de productie van tot de verbeelding sprekende sportwagens.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog startte Ferry Porsche samen met een handjevol getrouwen in het Oostenrijkse Gmünd de ontwikkeling van een sportwagen. Als uitgangspunt nam hij de onnavolgbaar succesvolle Volkswagen Kever, die door zijn vader Ferdinand Porsche was ontworpen. De eerste ontwerptekeningen waren op 17 juli 1947 gereed. Bijna een jaar later, op 8 juni 1948, verleende de regering van Karinthië haar goedkeuring aan deze auto.

De Porsche 356 zag kort daarna het levenslicht. In het Oostenrijkse Gmünd zouden nog 52 Porsches 356 vervaardigd worden, waarna de productie werd verplaatst naar Stuttgart-Zuffenhausen. Tussen 1950 en 1965 rolden aldaar 78.000 Porsches 356 de fabriekspoorten uit. De basis voor het huidige succes werd echter pas in 1963 gelegd. In dat jaar presenteerde Porsche tijdens de Internationale Automobilausstellung (IAA) in Frankfurt de 911, de auto die het merk voorgoed op de kaart heeft gezet.

Grenzen
Ferry Porsche besefte dat de 356 onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden bood voor de toekomst. De auto was immers gebaseerd op Volkswagen-techniek en had als sportwagen zijn grenzen bereikt. Ferry's zoon Ferdinand Alexander ontwierp daarom de Porsche 911. De viercilinder motor uit de 356 werd vervangen door een 130 pk leverende 2,0 liter zescilinder boxermotor.

De eerste Porsche 911 realiseerde indertijd al een topsnelheid van meer dan 210 km/h. Thans wordt de wagen aangespoord door een zescilinder met een inhoud van 3,4 liter en een maximumvermogen van 221 kW/300 pk. Het succes van de 911 is door geen enkele andere rasechte sportwagen overtroffen. Zo heeft het karakteristieke voertuig de langste levenscyclus van alle sportwagens ter wereld. Nog altijd toont de grote schare trouwe aanhangers zich afkerig van revolutionaire veranderingen.

Behalve de 911 introduceerde de fabrikant in 1969 de Porsche 914, een wagen die grotendeels op Volkswagen-techniek was gebaseerd. Hij stond dan ook wel bekend als de Volkswagen-Porsche. Deze werd aangedreven door een middenmotor. De keuze was beperkt tot een 1,7 liter injectiemotor uit de magazijnen van Porsche en de uit de 911 bekende 2,0 liter zescilinder boxermotor.

Krachtpatser
Een tweede vrucht van de samenwerking was de Porsche 924, die oorspronkelijk als Volkswagen was ontworpen, maar na veel vijven en zessen uiteindelijk als Porsche het levenslicht zag. Deze wagen bleef samen met zijn opvolgers 944 en 968 twintig jaar in productie en bleek uiteindelijk goed voor zo'n 30 procent van Porsches totale productie door de jaren heen. In 1977 kwam de fabrikant met de 928 op de proppen. De wagen werd als zogenaamde “gran turismo” gepresenteerd en sleepte als eerste en enige sportwagen de titel “Auto van het Jaar” in de wacht. Onder de motorkap huisde een compleet aluminium motorblok met een achttal zuigers. Tot 1995 bleef deze krachtpatser in productie. In totaal rolden 61.000 Porsches 928 van de band.

Halverwege de jaren negentig balanceerde het merk op de rand van de afgrond. De modellen 968 en 928 konden de kritische consument niet langer behagen en de weliswaar nog altijd goed verkopende 911 kon de kar niet alleen trekken. Porsche begreep goed dat de afzet van de 911 te gering was om de ontwikkelingskosten voor een nieuwe editie van deze evergreen terug te verdienen. Een kleinere en goedkopere Porsche zou de dreiging van de ondergang kunnen afwentelen.

Eerbetoon
De redder van het merk heet Boxster en verscheen in 1996. Deze wagen kenmerkt zich door het beproefde middenmotorconcept en wordt aangedreven door een 2,5 liter zescilinder boxermotor. Het grootste eerbetoon aan wijlen Ferdinand Porsche komt echter niet uit eigen huis. Dit jaar verscheen de hedendaagse interpretatie van Ferdinands eerste wagen op de Europese wegen. Op de motorkap van de New Beetle prijkt het logo van Volkswagen. De eerste Kever was immers ook geen Porsche.