Theocratie: tussen ideaal en praktijk

Het theocratisch visioen

Door ds. G. Hette Abma
Met het oog op het komende millennium is het van eminent belang ons rekenschap te geven van de betekenis van het theocratisch gedachtengoed. Om van meetaf misverstanden weg te nemen lijkt het me goed vast te stellen dat het hierbij niet gaat om een ideaal, maar om een belijdenis van een realiteit. God regeert over de hele schepping en daarom dient zijn Woord niet slechts de dienst uit te maken in de kerk, maar ook norm te zijn voor het maatschappelijke en politieke leven. Gezien de ontwikkelingen in onze postmoderne samenleving zijn veel christenen geneigd de theocratische gedachte als irreëel te bestempelen. Dan krijgt het opeens een verstrekkende konsekwentie welke typering we geven. Een ideaal kan iemand opgegeven, maar een belijdenis wordt verloochend.

De klassieke visie op de overheid zoals deze van origine door de kerk der Reformatie in ons land gehuldigd werd, vinden we vertolkt in artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis van 1561. Door de loop der eeuwen is deze passage uit de confessie omstreden geweest. Dit gold niet zozeer de bepaling dat de overheid ertoe geroepen is de kerkdienst te beschermen en het koninkrijk van Jezus Christus te bevorderen, als wel haar opdracht ”om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk des Antichrists te gronde te werpen”. Wordt hiermee geen vrijbrief gegeven voor allen die met dwangmaatregelen hun geloofsopvattingen willen verbreiden? Betekent dit ook niet dat ketterjacht verdedigd wordt? Critici menen de geur van de brandstapels op te snuiven. Met name Abraham Kuyper moest hier niets van hebben. Vooral door zijn toedoen werden de gewraakte een-en-twintig woorden door de Generale Synode der Gereformeerde Kerken in 1905 geschrapt.

Het onverkorte geloofsartikel
Is het gewelddadig onderdrukken van andersdenkenden ooit de bedoeling van dit artikel geweest? Dat is beslist niet het geval volgens de kerknieuwsredacteur van het Reformatorisch Dagblad, Klaas van der Zwaag. Dit maakte hij duidelijk in een lijvige dissertatie: Onverkort of gekortwiekt? Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de spanning tussen overheid en religie. Een systematisch-historische interpretatie van een 'omstreden' geloofsartikel. Een pikant gegeven daarbij is dat hij promoveerde aan de Vrije Universiteit: de schepping van Abraham de Geweldige. Het kan verkeren, wist Bredero reeds. Hoewel hij zich op een zeer voorzichtig theocratisch standpunt stelt, kreeg hij er stevig van langs. Opnieuw een bewijs hoe weinigen de moed kunnen opbrengen om voluit te blijven in de lijn van de Reformatorische belijdenis van de Godsregering.

Als enige van de christelijke partijen houdt de SGP het principe van de theocratie hoog in het vaandel door te zweren bij het onverkorte zes-en-dertigste artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Toch maken de politici van die partij met het niet gekortwiekte artikel nog geen hoge vlucht. Door de ontnuchterende ontwikkelingen in onze geseculariseerde samenleving worden ze stevig aan de grond gehouden. Slechts heel af en toe is het ongelijkmatig klappen met de zeer behoudende en een beetje meer progressieve vleugel hoorbaar. Overigens werd het dr. K. van der Zwaag door de partijleiders niet in dank af genomen dat hij constateerde hoe er een verlegenheid bij de SGP bestaat bij het concreet uitwerken van de intenties van artikel 36. Snel komt men met dit belijden op gespannen voet met de vrijheid van godsdienst. Concluderend wordt in de dissertatie gesteld dat het onduidelijk blijft hoe de tolerantie wordt uitgewerkt. Officieel wordt de vrijheid van godsdienst afgewezen als strijdig met de taak van de overheid om op publiek terrein alleen de christelijke religie een legitieme plaats te geven. Het wordt spannend als het jeugdige SGP-Tweede Kamerlid C.G. van der Staaij het toch opneemt voor de vrijheid van godsdienst. De SGP-fractieleider B.J. van der Vlies haast zich tegenover een kritische journalist te verklaren dat het daarbij niet gaat om een onvoorwaardelijk pleidooi voor godsdienstvrijheid, maar dat slechts de bedoeling voorzat de vervolgde christenen onder de aandacht te brengen en daarbij te verwijzen naar de internationale verdragen van mensenrechten (pag. 531). Dit wekt de indruk van opportunisme. Er valt in ieder geval nog wel wat uit te leggen.

De vraag van de tolerantie
Wie zich bezint op de netelige vraag hoe het onverkorte artikel 36 zich verhoudt met de tolerantie, bemerkt hoe dit probleem verdrongen wordt. Nog steeds wordt als groot wapenfeit uit de roemruchte historie van de SGP met zekere trots melding gemaakt van het feit, dat het verzet van ds. G.H. Kersten tegen het gezantschap bij de paus in 1925 leidde tot de val van het kabinet-Colijn. Bij de huidige generatie politici van zijn partij is het protest tegen de Rooms-katholieke Kerk nagenoeg verstomd. In een gesprek met Rik Valkenburg bepleitte L.M.P. Scholten ooit de terugdringing van RK-Kerk in de positie van een schuilkerk (pag. 530). De problematiek is door de toename van niet-christelijke minderheden nog meer gecompliceerd geworden. Het frappeerde me dat dezelfde persoon vrij recent in het RD erop wees, dat wanneer iemand elke locatie voor een moskeegebouw afwijst op grond van bezwaren tegen de aangehangen godsdienst, hij handelt in strijd met artikel 6 van de grondwet (vrijheid van godsdienst). Daartegenover stelde N. Verdouw echter dat raadsleden nooit kunnen instemmen met voorstellen die strijdig zijn met Gods Wet. Hier blijkt dus een ernstig verschil van mening (pag. 521).

Heel langzaam tekent zich een ontwikkeling in het denken af. In de SGP-nota Dienstbaar tot gerechtigheid wordt opgemerkt, dat wie gewetensvrijheid voorstaat, praktisch gezien moeilijk kan ontkomen aan het toekennen van een ”zekere mate van godsdienstvrijheid”. De SGP wil niet het imago op zich laden een onverdraagzame partij te zijn. Mr. G. Holdijk brengt het gevoelen theologisch onder woorden als hij tolerantie in de geest van prof. dr. A.A. van Ruler nader expliceert. De moderne democratie is volgens hem relativistisch en stelt de waarheidsvraag niet, terwijl de ware vrijheid en tolerantie alleen zijn gewaarborgd bij de gereformeerde theocratie, in erkenning van de God van de Bijbel. Om tolerant te zijn moet men een sterke overtuiging bezitten. Tolerantie moet een zaak van confessie zijn en niet van concessie. Artikel 36 dwingt niet tot ketterjacht. Het gaat om de bestrijding met geestelijke middelen. De staat wijst ideeën en gedragingen af, niet mensen. Tolerantie is voorts nodig omdat wij de geopenbaarde waarheid niet totaal kunnen bevatten. Ook de andersdenkende is door God geschapen en wordt door God verdragen (pag 526vv).

Een gematigde interpretatie
In een dergelijke beschouwing komt naar mijn besef de theocratische gedachte het beste tot zijn recht. In deze lijn kiest ook dr. K. van der Zwaag voor een gematigde interpretatie van artikel 36. Deze heeft historisch gezien de beste papieren. Geloofsdwang, ketterjacht en brandstapels waren niet aan de orde, toen er incidentele pogingen ondernomen werden om te komen tot het realiseren van de theocratie. Hij besluit zijn studie met de opmerking dat het de actuele discussie ten goede zal komen wanneer de bezinning op artikel 36 gepaard ging met een concrete uitwerking van de principes voor de praktijk. Volgens prof. A.Th. van Deursen heeft de publieke moraal haar in Schrift en confessie gewortelde grondslag verloren en heeft de wil van de numerieke meerderheid tot een moreel goed gemaakt. Daarom verdient het volgens Van der Zwaag alle aanbeveling dat op de drempel naar de 21ste eeuw de betekenis van artikel 36 opnieuw doordacht wordt (pag. 539). Maar wie waagt zich daaraan?

Zelfs voor de enige partij die het theocratisch beginsel heet hoog te houden blijkt het teveel te zijn om tot een concretisering te komen. Ir. B.J. van der Vlies, de huidige voorzitter van de SGP-fractie in de Tweede Kamer, ervaart in de politieke praktijk dat de secularisatie en de toenemende pluriformiteit van de Nederlandse samenleving ”ertoe leiden dat de werkelijkheid steeds verder van het ideaal van artikel 36 verwijderd raakt”. Maar dat mag volgens hem niet brengen tot het opgeven daarvan (RD 1 juni 1999). Opeens blijkt het nastreven van een ideaal, toch heel wat anders te zijn dan het leven vanuit een belijdenis. Het gaat dan niet om een onzinnige strijd over woorden. In de ontnuchterende praktijk in onze geseculariseerde samenleving wordt eigenlijk alleen nog maar gebouwd aan de reformatorische zuil. Ondertussen laat men rustig het water over de ontkerstende Godsakker lopen. Met de eigen scholen en belangenorganisaties wordt gepoogd het hoofd boven water te houden. Al weer een aantal jaren geleden schreef dr. C.S.L. Janse in zijn dissertatie, dat ”de verzuiling van de bevindelijk gereformeerden gunstig is voor hun persistentie, zij het dat de dysfunctie, zowel ten aanzien van de missionering, als ten aanzien van de culturele persistentie, niet veronachtzaamd moet worden”. Mogelijk moet de volgende generatie straks in de een-en-twintigste eeuw tot de trieste slotsom komen, dat het voorgeslacht door het krampachtig streven naar verzuiling ongemerkt het theocratisch beginsel heeft verloochend. En dan te bedenken dat de vaandeldragers juist gepoogd hebben dit principe hoog te houden. Niet te geloven, maar straks blijkt het waar te zijn.

Missionair gericht
Het handhaven van de aloude beginselen blijkt steeds minder het beoogde effect te sorteren. Er wordt dikwijls alleen maar verzet door opgeroepen, omdat de tijdgenoten het goedbedoelde streven alleen maar als onverdraagzaam ervaren. In zijn boek Gereformeerden op zoek naar God. Godsverduistering in het licht van de gereformeerde spiritualiteit (1990) heeft prof. dr. C. Graafland geschreven over de oude en nieuwe theocratie. Hij deed dit naar aanleiding van het pleidooi van de Anglicaanse zendingstheoloog Leslie Newbegin die een missionaire confrontatie nastreefde met de huidige cultuur, vanuit het besef dat het geloof geen privé-zaak mag zijn maar van publiek belang. Bij het oude theocratische ideaal is het de opzet volgens Graafland om de christelijke opvatting door de overheid gezaghebbend aan het volk op te leggen. Daarbij is de geloofsbeleving niet missionair gericht, maar ademt veeleer in een verinnerlijkt en geïsoleerd klimaat. Privé-geloof en dwingende theocratie gaan hier samen. De nieuwe vorm van theocratie is echter dat men niet de eigen christelijke wetten aan anderen wil opleggen, maar in een open dialoog met de anderen in een getuigend gesprek treedt. Voor Graafland is het de vraag of deze weg niet een betere en meer hoopvolle zou zijn. Zelfs een oer-theocratische partij als de SGP moet volgens hem schoorvoetend erkennen dat de oude weg een doodlopende weg is. Zij is echter volgens hem nog niet aan toe om de weg van de nieuwe theocratie met overtuiging in te slaan. Als zij dat wel zou doen, zou deze partij een wervende toekomst tegemoet kunnen gaan en dat temeer naarmate de oude christen-democratische idealen in kracht verzwakken (pag 65v).

De door God gegeven kansen worden echter nog niet gegrepen. Dat bleek begin dit jaar bij de viering van het 25-jarig bestaan van het studiecentrum van de SGP, de Guido de Brèsstichting. Het thema van het congres luidde: Christelijke politiek in een geseculariseerde samenleving. Het Veenendaalse gemeenteraadslid R. Bisschop sprak daar over de theocratische roeping. Hij deed een aantal concrete voorstellen om het missionaire theocratische vuur weer te laten branden. Een christenpoliticus moet geen appèl doen op kennis die niet aanwezig is, dat maakt hem onverstaanbaar of zelfs belachelijk. De bestaande kloof moet niet nog groter gemaakt worden door archaïsch taalgebruik. Verder baarde hij opzien met zijn pleidooi voor het benutten van de zendtijd voor politieke partijen. Hij sprak de hoop uit dat daarover zonder verdachtmaking of verkettering gepraat zou kunnen worden. Ds. P. de Vries ondersteunde dit betoog door te verklaren dat het afwijzen van alles vaak niet voortkomt uit doorleefd vreemdelingschap, maar uit angst de confrontatie niet aan te kunnen (RD 22-3-99). Veel ruimte voor een meningsvorming bleek er niet te zijn. Direct gaf ds. D.J. Budding in zijn hoedanigheid als partijvoorzitter zijn mening ten beste. En dat was duidelijk: het missionair-theocratische doel kan het gebruik van de communicatiemiddelen niet heiligen. De bijbelse boodschap past niet op de televisie (RD 24-3-99). Ongetwijfeld zal Bisschop weten: Roma locuta, causa finita. Dat wil zeggen: als de voorzitter van het hoofdbestuur gesproken heeft, is daarmee de zaak beslist.

Overtuigingspolitiek
In verband met het aansprekende pleidooi voor een nieuwe uitwerking van de theocratische gedachte in de geest van Leslie Newbegin wil ik graag wijzen op een recent verschenen brochure van het GPV: De burger in beeld. Een christelijke visie op overheid, individu en samenleving. Dit werd geschreven door Rienk Janssens, directeur van de Groen van Prinstererstichting, het wetenschappelijk bureau van het GPV. Zoals bekend kan het GPV niet warm lopen voor de theocratie. Weliswaar kiest men voor een overheidsbeleid dat zich door Gods Woord laat normeren, maar daarbij staat tegelijkertijd de godsdienstvrijheid hoog in het vaandel geschreven. Overigens heeft dr. A.J. Verburgh in woord en geschrift steeds als staatsopvatting uitgedragen, dat de overheid God publiekelijk dient te eren. Kennelijk is hij bijna bewogen een theocraat te worden. Zijn opvatting kon dan ook niet onweersproken blijven. De in die kring gezaghebbende prof. J. Douma heeft gezegd, dat een overheid die Gods Naam wil eren, zelf bekeerd moet zijn. Zijn opvolger aan de Theologische Universiteit te Kampen, drs. A.L.Th. de Bruijne liet weten, dat een oproep aan de overheid om te erkennen dat Gods normen goed zijn volgens hem achterhaald is. In het paarse tijdperk is een beroep op die geboden niet realistisch te noemen. Janssens aarzelt niet zelf aan deze discussie zijn bijdrage te leveren. Volgens hem zal de oproep aan de overheid God publiek te eren weinig effect sorteren. Hij noemt dan Daniël als inspirerend voorbeeld voor christenen in een van God afgeweken maatschappij. Door de geboden van God voor te leven kan in de publieke samenleving zichtbaar gemaakt worden hoe positief de uitwerking daarvan is. Hij noemt dit overtuigingspolitiek. Zo'n strategie is heel anders dan een getuigenispolitiek. Die overtuigingspolitiek vergt een open, communicatieve opstelling gericht op dialoog met andersdenkenden. Heel helder ziet Janssens het gevaar voor het GPV terug te vallen in een zakelijke politieke benadering als er zo'n kloof blijkt te bestaan tussen het ideaal van een overheid die God publiek zal eren en de haalbare praktijk. Vlijmscherp merkt hij dan op, dat je met een zakelijke benadering bij je collega's nog wel eer kunt verwerven, maar je eigenlijke doelstelling wordt bij lange na niet bereikt (ND 7-8-99).

Uiteraard is het van wezenlijk belang dat christenen hun overtuiging op een inspirerende manier in samenleving uitdragen. Wie zou het willen betwisten? Op jeugdige leeftijd deed onze huidige minister-president tijdens de oorlog slechte ervaringen op met de christelijke boeren in de omgeving van Bergambacht. In zijn vorig jaar verschenen boek Het taaie gevecht van een polderjongen vertelt Wim Kok hoe hij destijds honger leed en naar de gaarkeuken ging. Nog levendig kan hij het zich herinneren. Die mensen hadden gestalte kunnen geven aan alles waar ze in hun geloof zo hoog van opgeven, zoals rentmeesterschap, gerechtigheid en naastenliefde. Maar ze hebben ons lelijk laten zitten. Wanneer bij de bijbelse woorden geen christelijke daden gevoegd worden, komt het geloof in een negatief kader te staan. Politiek gezien zal er weinig overtuigingskracht blijken te zijn. Toch moeten we ons met ds. C. Blenk afvragen of het uiteindelijk moet blijven bij het geven van een goed voorbeeld. Hij wil het theocratisch element niet loslaten. Hoe moeilijk het ook is met paars in gesprek te komen over de heilzame wetten van God ervaren de politici aan den lijve. De inzet moet niet zijn dat zij de overheid met Gods geboden om de oren slaan. Dat wekt ergernis. Het vergt veel wijsheid om in de Tweede kamer de juiste toon te treffen. Toch moet het streven erop gericht blijven ook met een paarse overheid te communiceren over de bijbelse roeping. Er zitten volgens hem zoveel theocratische elementen in de bijbel, die we niet moeten kwijtraken, al is de praktijk nog zo weerbarstig (ND 28-8-99).

Voorshands handhaven
Veel dank zijn we verschuldigd aan dr. K. van der Zwaag voor zijn systematisch-historische overzicht van de wijze waarop een altijd weer opnieuw omstreden geloofsartikel is geïnterpreteerd. Naar mijn overtuiging doen we er goed aan artikel 36 voorshands compleet met de gewraakte passage te handhaven. Misschien is het ooit mogelijk toegesneden op onze ontkerstende situatie te vertolken wat we belijden aangaande de roeping van de kerk en de overheid als twee gestalten van het komende rijk van God. De synodale beslissing van de Gereformeerde Kerken in 1905 is zeer aanvechtbaar. Wie een prachtige antieke kussenkast als erfstuk uit zijn familie bezit, gaat toch niet de naar zijn gevoel hinderlijk uitstekende gedeelten verwijderen? Zo iets kun je alleen verwachten van mensen, die van huisuit geleerd hebben behendig panelen uit deuren weg te zagen. Voorlopig lijkt het me geraden het oude meubelstuk van ons voorgeslacht ongeschonden te bewaren en zeker niet te vlot voor een strak gelijnde kast van spaanplaat met een flinterdun laagje namaak eiken in te ruilen.

In artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis gaat het er allereerst om dat de overheid de belijdenis van de Naam bevordert en vervolgens komt ook aan de orde dat er tevens partij gekozen moet worden in de strijd der geesten. Het positief bevorderen van het komende rijk, kan moeilijk worden losgemaakt van het weren en uitroeien van de manifestaties van het rijk van de anti-christ. Bijbels gezien is daar een onverbrekelijke band tussen beide. Het gaat om de zijde en de keerzijde van de ene zaak van God. Helaas is steeds weer gebleken dat het niet moeilijk is met een vrij ongenuanceerde interpretatie deze belijdenis aangaande de roeping van de overheid in een bedenkelijk en ook belachelijk daglicht te stellen. Toch is het nooit de bedoeling geweest om een dictatuur op gereformeerde grondslag te legitimeren. De vrees daarvoor is vaak overtrokken, maar tegelijk zal er eerlijk erkend dienen te worden dat onder de dekmantel van een theocratisch streven ook veel onverdraagzaamheid kan schuil gaan.

Messiaanse verwachting
De verleiding is groot om de moeilijk te ontwarren knoop door te hakken en in alle bescheidenheid onze christelijke belangen in de marge van de geseculariseerde samenleving veilig te stellen. Toch doen we daarmee aan de claim van Gods Woord te kort. Door de dichter van Psalm 67 wordt een goede kijk op het uiteindelijke perspectief gegeven: De volken zullen U, o God, loven. De natiën zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult richten in rechtmatigheid. Met het oog daarop zullen we niet mogen accepteren dat men godslasterlijke propaganda maakt. Daartegen zal geprotesteerd dienen te worden. De overheid heeft op dat punt een belangrijke roeping. Met het oog op het goed functioneren van de samenleving, als ook ter wille van de eer van God. Wie zich in zijn aktiviteiten niet wil richten op het komende Rijk Gods, die speelt het rijk van de anti-christ in de kaart. Verder is het een cruciale vraag op welk moment we met een valse godsdienst geconfronteerd worden. Destijds had Guido de Brès daarover uiteraard zijn overtuiging. In onze tijd zullen we opnieuw een antwoord moeten geven. Een voorzichtige aanzet zou ik willen geven. Het geloof is een uitkomst voor ieder die beseft in welke noodsituatie wij ons bevinden. Wanneer een eigenzinnige invulling gegeven wordt aan het geloof, is er eigenlijk geen grotere ramp denkbaar. Om maar dicht bij het autochtone huis te blijven is helaas in de loop van de christelijke jaartelling op een gruwelijke wijze gebleken dat het christendom niet te goed is geweest voor gevaarlijke dwalingen. Daarbij zal de overheid beslist niet op een veilige afstand kunnen toekijken. Eerst voorzichtig zal zij dergelijke uitingen dienen te weren uit de samenleving en als het echt nodig is zelfs moeten uitroeien. Aangezien we in ons land met een steeds grotere verscheidenheid van religies te maken krijgen, dreigt het gevaar van botsing in de geloofsovertuigingen. Ook al gaat het weliswaar geheel tegen de postmoderne tendens in, toch zal vanuit de theocratische overtuiging het unieke van het christelijke geloof benadrukt dienen te worden. Tegelijkertijd zal als het goed is daarbij ook de tolerantie aan de dag gelegd worden. Niet als concessie, maar als confessie. Geloofsdwang is altijd uit den boze.

In de nabije toekomst worden we ongetwijfeld geconfronteerd met de lastige vragen, die door artikel 36 van de oude Geloofsbelijdenis worden opgeroepen. Het zal van belang zijn niet kritiekloos mee te praten over een post-christelijke tijd. We leven namelijk in de prae-messiaanse periode. Gedreven door het verlangen naar de komst van de Verlosser zullen we ons mogen inzetten voor de eer van God op alle terreinen van het leven. Ook al is het Koninkrijk niet van deze wereld, het zal uiteindelijk wel op aarde gerealiseerd worden. Steeds zal weerstand geboden dienen te worden aan de verleiding om zelf het Rijk nu al te realiseren. Dat is een van de gevaarlijkste uitingen van een valse godsdienst. Het wachten blijft op de komst van de Messias! Met een gespannen verwachting is het mogelijk op een heel ontspannen manier bezig te zijn. Mooi eigenlijk dat theocratisch visioen.

Dit is een publicatie uit Kontekstueel, 14e jaargang, nr. 1, oktober 1999.