Theocratie: tussen ideaal en praktijk

Onverkort:
een oude traditie met nieuwe vragen

Door drs. H.F. Massink
De SGP staat historisch gezien in de klassiek reformatorische lijn maar is daar tevens uiterst verlegen mee. Zo vat ik de conclusie van Van der Zwaag over de SGP samen. Het is een samenvattend overzicht geworden waarin zeer veel literatuur is verwerkt. Ik kan met een groot deel van de resultaten uit de voeten, vooral de historische. Over de schets van de positie van de SGP heb ik wel wat vragen. Die zijn van meer systematische aard.

Een verdienste van het proefschrift van Van der Zwaag is dat de oorspronkelijke betekenis van artikel 36 weer eens helder over het voetlicht is gebracht.

Dat zicht was voor delen van de christenheid verduisterd geraakt door de momumentale arbeid van Abraham Kuyper en zijn nazaten. Dat ben ik met Van der Zwaag eens.

Wat zijn de consequenties van dit nieuw historisch licht? In de eerste plaats dat Luther niet tegenover Calvijn kan worden uitgespeeld. In de tweede plaats dat de karikatuur die Kuyper c.s. schilderde van artikel 36 ons oriëntatiepunt niet meer kan zijn. Dit betekent ook dat allerlei goedkope opmerkingen alsof de SGP mensen onder dwang christen zou willen maken of het liefst iedere andersdenkende ter dood zou willen brengen, onjuist zijn. In de derde plaats maakt de studie van Van der Zwaag duidelijk dat de poging van Hugo Visscher tot interpretatie van artikel 36 als mislukt beschouwd moet worden. Ik licht er nu als vierde opmerking over de betekenis van artikel 36 één aspect uit. Dat is de verbinding met de vroege kerk. De reformatie nam deze theocratische positie over van de vroege kerk: Ambrosius en Augustinus. Dat geeft deze positie een klassiek gewicht. Die verbinding met de leer van de vroege kerk is tevens het argument voor het nadrukkelijk beroep dat de gereformeerden op de overheid deden. Calvijn met zijn Institutie –zie de brief aan Frans I– en Guido de Brès met zijn geloofsbelijdenis –zie de begeleidende brief aan Philips II– toonden de vorsten dat zij recht van spreken hadden; dat zij beschermwaardig waren omdat zij de leer voorstonden die de oudste papieren had. Voor de reformatoren had iedere vorst de taak zich met de religie te verstaan. De reformatoren aanvaarden dat, ook al zou dat hun leven kosten.

Samenvattend, de SGP sluit zich onmiskenbaar aan bij een klassiek-reformatorische traditie. Opponenten zullen direct vragen of dat dan een verdienste is, want de tijden veranderen immers.

Ik wil daarom nu enkele opmerkingen maken van meer systematische aard met het oog op de positie van de SGP.

1. Een blijvende oriëntatie op deze klassiek-christelijke traditie lijkt mij van het grootste belang. Heel wezenlijk –en dan komt die verbinding met vroege kerk en reformatie tot uitdrukking– is wat ik heb genoemd de notie van de dubbele dualiteit. Het gaat om de antithese tussen het rijk van Christus en het rijk van de anti-Christ. Dat zijn de twee civitates van Augustinus.

In de tweede plaats gaat het om de dualiteit, de tweeledigheid van de twee regimenten, geestelijk en wereldlijk, kerk en staat. Dat is de reformatie, met name Calvijn. Dat betekent –ook voor het heden– dat de kerk een frontpositie heeft in te nemen in de strijd tussen het rijk van Christus en dat van Zijn tegenspeler en dat de staat in die strijd onontkoombaar gemengd is.

De overheid kiest hoe dan ook partij in de strijd der geesten. Daarom kan het bevorderen van het Koninkrijk van God niet losgemaakt worden van het weren van het rijk van de anti-christ (Van der Zwaag noemt dat de positieve en negatieve roeping). Vanuit het oogpunt van de participatie van de overheid in de strijd der geesten vindt Van der Zwaag de binding aan recht, orde en gerechtigheid te beperkt. Het hangt af van de definitie van deze begrippen of dat het geval is. Ik denk dat juist deze begrippen niet anders dan levensbeschouwelijk te funderen zijn.

2. Ik heb wel een vraag bij die blijvende oriëntatie op deze klassiek-christelijke traditie. Die vraag betreft het oordeelsvermogen van de overheid. Ik heb benadrukt dat de reformatoren te maken hadden met een in hun ogen oordeelkundige overheid. Zij argumenteerden en voerden bewijzen aan voor hun positie. De vraag is hoe dat nu zit met die overheid. Er zijn nog resten van natuurlijke godskennis. Maar is dat voldoende voor het appèl van artikel 36? Ik ben het eens met Van der Zwaag als hij aangeeft dat de christelijke partijen moeten aansluiten bij de huidige discussie over waarden en normen. Een apologetische opstelling is dan nodig. Betoogd kan worden dat de aanwezigheid van besef van goed en kwaad wijst op een transcendente werkelijkheid. Maar ... deze benadering sluit profetie niet uit maar in. Zoals bij Paulus op de Areopagus.

3. Moet de oude in een nieuwe theocratie verkeren, zoals Van der Zwaag via Graafland voorstelt op p. 519 van zijn proefschrift? De nieuwe theocratie is de missionaire confrontatie en dialoog met de moderne cultuur.

Een confrontatie die haar bron vindt in wedergeboren mensen. De wedergeboorte die via mensen de samenleving doortrekt en reikt tot aan de staat. In mijn optiek sluit deze nieuwe theocratie de oude allerminst uit. Oud en nieuw veronderstellen elkaar juist. Wel moeten we misschien voor ons politieke optreden de norm hanteren dat we in de mate waarin wij persoonlijk en kerkelijk een boodschap hebben voor onze medemensen, we in die mate de overheid mogen wijzen op haar taak.

4. Van der Zwaag roept de SGP –vanavond– om haar verlegenheid te belijden. Dat is vriendelijk gezegd. In het proefschrift staat het allemaal wat scherper omschreven. Kort gezegd: de politieke vertaling van artikel 36 is niet in concreto uitgewerkt.

Raadsleden kiezen verschillend op grond van een verschillende interpretatie van de ambtseed. Wat is daar eigenlijk tegen? Ik herken me niet zo in de kritiek van deze en gene als zou de SGP niet weten hoe dit artikel uitgelegd moet worden. Natuurlijk is het in de huidige context nauwelijks operationeel te maken. Maar het functioneert wel degelijk in de opstelling van de SGP-vertegenwoordigers. Als binnen GroenLinks een discussie woedt over de NAVO-bombardementen op Servische doelen roept dat bij mij geen vragen op naar de richting waarin deze mensen denken. Zo is dat ook bij de SGP. De partij heeft in minutieuze verkiezingsprogramma's op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau duidelijk gemaakt wat haar beweegt. Het zou vanuit communicatie-oogpunt aardig zijn eens een breed onderzoek te doen om te kijken of en zo ja hoe de boodschap bij het Nederlandse volk overkomt. Ik ontken hiermee niet dat er vragen zijn. Die zijn er genoeg. Maar ik relativeer wel het gesuggereerde gewicht ervan.

Ik sluit af. Ik hoop dat duidelijk is geworden dat de SGP wil staan in een klassiek-christelijke traditie. Een traditie die onmiskenbaar een grote verlegenheid met zich meebrengt in de huidige geseculariseerde omgeving. Maar dat is eerder een bevestiging dan een ontkenning van die traditie.

Dit is een publicatie uit Zicht, een uitgave van het wetenschappelijk centrum van de SGP, 1999 nr. 3.