Theocratie: Tussen ideaal en praktijk

Opnieuw oorlog over 21 woorden

Door Piet H. de Jong
GOUDA - GPV–senator K. Veling omschreef het probleem even scherp als geestig. Het ging over de omschrijving van het begrip theocratie. „Voordat je het weet, ben je het met elkaar eens en dat is in deze discussie niet de bedoeling.” Veling was met R. Kuiper (RPF) en H. Massink (SGP) naar 'De Driestar' in Gouda gekomen om in debat te gaan met de onlangs gepromoveerde K. van der Zwaag.

Van der Zwaag schreef een proefschrift over artikel 36 NGB. Daarin keert hij zich tegen het inkorten van dat artikel door de gereformeerde synode van 1905. Die schrapte de omstreden 21 woorden waarin de overheid wordt opgeroepen valse godsdienst en afgoderij „te weren en uit te roeien”.

Binnen de SGP wordt het vasthouden aan het onverkorte artikel 36 NGB gezien als kenmerkend voor een theocratisch bestel. Een bestel waarin de overheid niet slechts de tweede tafel van Gods geboden moet uitvoeren, maar evenzeer de eerste tafel.

Niettemin blijft ook dan de vraag hoe de SGP precies invulling geeft aan het weren en uitroeien van valse godsdienst en afgoderij door de overheid. En, wanneer RPF en GPV ook willen opkomen voor Gods eer in de publieke samenleving, zijn die partijen dan ook theocratish te noemen? Vragen te over voor een debat voor een goed gevulde zaal.

Radicaal
Veling had zich door Van der Zwaag laten overtuigen dat de opsteller van artikel 36, Guido de Brès, echt bedoelde dat de overheid actief moet ingrijpen om afgoderij en valse godsdienst uit te roeien om zo verdere besmetting te voorkomen. In noodgevallen mocht de doodstraf worden gebruikt. Een radicale opstelling dus, concludeerde Veling. Maar hoe kan het dan dat Van der Zwaag in zijn eigen pleidooi voor een theocratie kiest voor een gematigde uitleg van artikel 36? Het lijkt alsof hij afstand neemt van De Brès. Als dat waar is, is dat nog „armzaliger” dan hetgeen de synode van 1905 deed. Die synode, zo stelde Veling, deed tenminste nog een poging opnieuw te belijden wat de taak van de overheid zou moeten zijn. Een poging die evenwel niet goed uit de verf kwam.

Van der Zwaag had in zijn betoog gezegd dat de nadruk die RPF en GPV leggen op de „binding van de overheid alleen aan recht, orde en gerechtigheid een verarming van haar taak is die uitloopt op een steeds verdere verzakelijking van de politiek”. De kerk moet meer doen dan tevreden zijn met vrijheid en rust. De kerk, aldus Van der Zwaag, moet „agressie plegen op de staat.” De overheid moet worden aangesproken op haar positieve taak ten opzichte van de kerk. Van der Zwaag haalde de theoloog Hoedemaker aan die sprak van „heel de kerk en heel het volk.” „,Waarlijk gereformeerde theocraten denken nationaal en de echte aanhangers van artikel 36 kunnen de gedachte van een nationale kerk die de hele samenleving op het oog heeft, niet loslaten”, zei Van der Zwaag.

Forumvoorzitter J. Mulder vroeg hem vervolgens: kan de overheid vandaag bepalen welke godsdienst de juiste is? Van der Zwaag: „Dat lijkt me heel moeilijk.” Van der Zwaag gaf Veling toe dat hij weliswaar de doodstraf niet wil uitsluiten, maar dat hij daartoe de overheid ook niet wil oproepen. Hij wil artikel 36 in zijn uitwerking „voorzichtig hanteren.”

Tweederangs
Kuiper zette daar tegenover dat, of je artikel 36 NGB onverkort nu hard of soft uitlegt, uiteindelijk de vraag blijft: moet de overheid bepaalde godsdiensten verbieden? Wanneer de publieke orde niet in geding is, heeft de overheid die taak niet, aldus Kuiper.

Volgens Kuiper is het wezenlijk te letten op de onderscheiden ambten van kerk en overheid. „Te vaak is gedaan alsof de overheid de geboden van God moet handhaven op dezelfde wijze als de kerk dat doet, namelijk door tucht en afsnijding.”

Kuiper stelde het nogal scherp door Hoedemaker te verwijten een „oorlog te voeren die al voorbij was.” Hoedemaker wilde de overheid een taak opleggen waardoor uiteindelijk de niet-gereformeerden als tweederangs burgers behandeld worden. „Het was de gelijkberechtiging van de godsdiensten in Nederland die hij bestreed. Wat Hoedemaker deed, was over het Nederland van de negentiende en twintigste eeuw het beeld leggen van de zestiende eeuw.”

SGP'er Massink verdedigde zijn partij naar aanleiding van Van der Zwaags kritiek dat de SGP verlegen is met de concrete uitwerking van artikel 36. „Dat herken ik niet zo”, aldus Massink. „Wel is het zo dat in de context van het heden artikel 36 moeilijk operationeel is te maken, maar het functioneert wel degelijk”, aldus Massink. Verder vroeg de SGP'er zich af of de overheid anno 1999 wel in staat is iets goeds met artikel 36 te doen. „In de tijd van de Reformatie was de overheid oordeelkundig. Is de natuurlijke godskennis van de paarse overheid voldoende om een appèl op artikel 36 te doen?”

Na alles wat er gewisseld werd, waren de forumleden het roerend eens over de slotwoorden van Van der Zwaag. „Misschien moet met mijn proefschrift het echte praktische werk nog beginnen. Er is dus nog veel te doen, ook met elkaar.”

Dit is een publicatie uit het Nederlands Dagblad,
d.d. 25 juni 1999.