Theocratie: Tussen ideaal en praktijk

Zie ook: „SGP worstelt met concrete politieke toepassing artikel 36”

„Onder SGP geen
christelijke dictatuur”

Door Jan Kas
BARNEVELD – Vrees voor een ”christelijke dictatuur”, zoals er islamitische ”ayatollah-staten” zijn, is ongegrond, stelt Klaas van der Zwaag gerust. In het denkbeeldige geval dat de Staatkundig Gereformeerde Partij het in Nederland voor het zeggen heeft, worden abortus en euthanasie, bepaalde filmvoorstellingen en godslasterlijke cultuurproducten ongetwijfeld consequent verboden. Het „weren en uitroeien van alle afgoderij en valse godsdienst” waarvan in de partijbeginselen van de SGP sprake is, moet echter niet worden uitgelegd als een gewelddadig onderdrukken of zelfs uit de weg ruimen van andersdenkenden door de sterke arm van de overheid, meent de in Barneveld wonende journalist.

„Weren en uitroeien van alle afgoderij en valse godsdienst” is een omstreden zinsnede in artikel 36, over ”het ambt der overheid”, van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) uit 1561. Reeds Guido de Brès, opsteller van de NGB, heeft zich in zijn geschriften tegen overheidsgeweld tegenover niet-gereformeerde denkbeelden en uitingen gekeerd, voert Van der Zwaag aan. „In de zestiende eeuw, toen tegen reformatorisch gezinden op gewelddadige wijze werd opgetreden met brandstapel en schavot, beriepen de gereformeerden zich op de vrijheid van geweten. Zij wilden deze verder uitgebreid zien tot de vrijheid van godsdienst. Een rigoureuze toepassing van artikel 36 zonder een bepaalde tolerantie ten opzichte van andersdenkenden is nooit de toonaangevende traditie geweest.” Van der Zwaag (43), redacteur kerkelijk leven bij het Reformatorisch Dagblad, brengt in zijn dissertatie ”Onverkort of gekortwiekt?” de doorwerking en toepassing van artikel 36 in de Nederlandse samenleving in kaart. Hij belicht onder meer hoe de hervormers Luther en Calvijn („Ze stonden in hun visie op kerk en staat dichter bij elkaar dan veelal wordt aangenomen”), uiteenlopende politici als Groen van Prinsterer, Abraham Kuyper en A. F. de Savornin Lohman, theologen als Ph. J. Hoedemaker, H. Visscher en A. A. van Ruler en christelijke politieke partijen vroeger en nu hebben gedacht over ”theocratie” (de Godsregering over alle dingen, als enig geldende norm voor de samenleving) en de relatie kerk en staat. „Er is heel wat los materiaal verschenen over het ideaal dat voor velen de vlag is die de lading van de SGP dekt, maar de theocratie was niet eerder onderwerp van grondig theologisch, historisch en politiek wetenschappelijk onderzoek.” Zijn belangstelling heeft de promovendus, die aan de Vrije Universiteit wijsbegeerte studeerde, niet van een vreemde; zijn vader, W. van der Zwaag, eveneens Barnevelder, is in reformatorische kring een bekend kerkhistorisch publicist. „Van huis uit heb ik de aandacht voor de kerkgeschiedenis, voor een persoon als Groen van Prinsterer, voor christelijke politiek en christelijke taalkunde meegekregen. De leiding Gods bij de totstandkoming van onze Nederlandse natie boeit me, evenals de wisselwerking tussen kerk en staat.” Klaas van der Zwaag is redactielid van ”Zicht”, het orgaan van de Guido de Brès-stichting, het studiecentrum van de SGP; hij was redactiesecretaris van de SGP-studienota ”Gewetensvrijheid – bijbels en staatkundig gereformeerd aspect van een grondrecht” uit 1994.

Artikel 36 is positief bedoeld, concludeert Van der Zwaag. „De inzet is dat de overheid een gave is van ”onze goede God”. Het artikel is echter de eeuwen door geassocieerd met het dwangmatig verbreiden van geloofsopvattingen, waarbij de overheid zich schuldig zou maken aan ”ketterjacht”. In de praktijk waren er, om met Van Ruler te spreken, ”flarden” van theocratie in de samenleving van eind zestiende en grotendeels zeventiende eeuw, die gestempeld werd door het calvinisme en de publiek bevoorrechte kerk.”

Van der Zwaag geeft het bestaan van „een zekere spanning en soms van conflict tussen kerk en staat” toe. „Enerzijds wees de kerk de overheid op haar plicht de ware gereformeerde religie te handhaven, anderzijds was de overheid erop bedacht de onderlinge eenheid en vrede te bewaren. De politiek noodzakelijk geachte tolerantie om aanhangers van verschillende religies vredig naast elkaar te laten voortleven, leidde steeds meer tot aanvaarding van godsdienstige tolerantie. De Republiek der Nederlanden was een eiland van verdraagzaamheid. Niet-gereformeerden –joden, rooms-katholieken, remonstranten en doopsgezinden– waren aan beperkende maatregelen onderworpen, maar hun vrijheid was vergeleken met de situatie in andere landen in die tijd relatief groot. De praktische bestuurbaarheid van de samenleving stond voor de overheid voorop.”De Barnevelder behandelt het complexe vraagstuk van theocratie en tolerantie. „Vrijheid werd andersdenkenden niet in onbeperkte mate toegestaan. Dat hing ten nauwste samen met de exclusieve waarheidsopvatting van gereformeerden –„iedere onderdaan moet God dienen gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt.” „De gereformeerden in de vorige eeuwen beriepen zich op dit Woord, dat voor hen de enig geldende normen voor de samenleving bevatte. Een overheid die alleen geroepen is tot het beoefenen van recht en gerechtigheid doet volgens artikel 36 tekort aan de overheidstaak. Hiertoe behoort immers ook het godsdienstig welzijn van de bevolking. Zowel vrijheid als gerechtigheid komt pas tot volle ontplooiing op het fundament van de christelijke religie. Dat neemt niet weg dat betrokkenen het elimineren van als gevaarlijk betitelde niet-christelijke uitingen wel terdege als dwang zagen.”

De zinsnede over het weren en uitroeien van afgoderij en valse godsdienst geldt volgens de auteur van ”Onverkort of gekortwiekt?” enkel het publieke domein van de samenleving. „Dwang in zaken van geloof en godsdienst werd ongeoorloofd en zinloos geacht. Men was zich ervan bewust dat een mens door dwangmaatregelen onmogelijk tot het geloof te brengen of van het geloof af te brengen is. Religiedwang leidt immers tot vormen van hypocrisie of atheïsme. Wel diende de overheid preventief op te treden wanneer een bepaalde vorm van ketterij zich manifesteerde op publiek terrein. Dit kon immers een gevaar betekenen voor de burgerlijke orde in de samenleving.”

Onder invloed van de Verlichting in de achttiende eeuw is de staat van zijn religieuze grondslag losgemaakt. „Aanvaarding van de klassieke grondrechten en de godsdienstige pluraliteit in de samenleving drong de publieke erkenning van artikel 36 in het defensief.” Ondanks het politieke klimaat van ”Paars” („ Nog nooit is artikel 36 zover van realisering verwijderd geweest als nu”) ziet Van der Zwaag mogelijkheden voor de kerken in het herlevende debat over waarden en normen. „Een probleem dat verlegenheid oproept is de grote kerkelijke verdeeldheid: wélke kerk wendt zich tot de overheid, en namens wie? Artikel 36 gaat uit van een óngedeelde gereformeerde kerk. Bovendien stellen nogal wat orthodox-gereformeerde kerken zich introvert op, naar binnen, naar de eigen kring gericht. Artikel 36 gaat het om het héle volk, de samenleving, de wereld. Het vraagt ook creativiteit hoe je tegenwoordig, in onze geseculariseerde maatschappij verwoordt wat het betekent dat God regeert. Alleen ”Land, land, hoort des Heeren Woord” zeggen of verwijzen naar wat SGP-voormannen in het verleden hebben gesteld, volstaat niet in een samenleving waarin brede lagen daarvoor niet vatbaar meer zijn. We moeten als gereformeerde christenen niet alleen voorzéggen, maar vooral ook onze principes voorléven.”

”Onverkort of gekortwiekt?”, door K. van der Zwaag; uitg. Groen, Heerenveen, 1999; 619 pag.; ƒ 49,50.

Dit is een publicatie uit de Barneveldse Krant,
d.d. 29 mei 1999.