Theocratie: Tussen ideaal en praktijk

Klaas van der Zwaag over levensbelang van artikel 36 NGB

'Wie niet droomt,
leeft niet meer'

Door Piet H. de Jong
BARNEVELD – Wie de onverkorte tekst van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis aanhangt, wil dat de overheid afgoderij en valse godsdienst „weert en uitroeit”, om zo het rijk van de antichrist te gronde te werpen. Klaas van der Zwaag (in 1955 geboren, redacteur kerkelijk leven bij het Reformatorisch Dagblad) hoopt donderdag aan de Vrije Universiteit te promoveren op dit belijdenisartikel. „Ik bestrijd dat artikel 36 gelijk staat aan gewetensdwang”, zegt hij in een vraaggesprek over zijn onderzoek. Het is een kernconclusie uit het vuistdikke proefschrift van Van der Zwaag.

Van der Zwaag besteedt in zijn boek veel aandacht aan de ontstaansgeschiedenis van deze reformatorische belijdenis. Hij stelt dat het artikel over het ambt van de overheid voor alles een 'geloofsartikel' is, waarin de kerk zich uitspreekt.

„Reformatoren als Luther en Calvijn hebben van het begin af aan de vrijheid van het geweten willen honoreren. Het geloof, zo wisten zij, kun je niet afdwingen en ook niet afnemen; het is een persoonlijke zaak. Het „weren en uitroeien” waar artikel 36 over spreekt, handelt over het publieke erf. Het gaat niet om de persoonlijke geloofsovertuiging. Als dat wel zo zou zijn, zou de Reformatie net zo optreden als de bloedige Inquisitie van de Rooms-Katholieke Kerk.”

Ketterdoden
De vraag die dan direct opwelt, is: Waar ligt dan de grens van artikel 36? Hoe ver mag de overheid gaan in het 'weren en uitroeien'? Kent ook de geschiedenis van de Reformatie niet haar 'ketterdoden'? De auteur kent deze tegenwerping maar al te goed. In zijn dissertatie geeft hij aan, dat slechts bij hoge uitzondering en onder strikte voorwaarden de overheid de doodstraf op 'ketters' mocht toepassen. Hun hardnekkige afwijking van de christelijke leer moest, wilde het zo ver komen, de stabiliteit in de samenleving in gevaar brengen. Naast het beroemde geval van Calvijns tegenstander Michael Servet en een enkel geval van extreme Wederdopers, is Van der Zwaag in zijn onderzoek geen gevallen van ketterdoden tegengekomen.

Integendeel, hij verdedigt de stelling dat de schrijver van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, Guido de Brès, een uitgesproken gematigde uitvoering van artikel 36 voorstond. „De overheid moet volgens De Brès vooral de geestelijke bestrijding van de afgoderij en de valse godsdienst bevorderen. Deze moet niet met geweld, maar met prediking van het Woord worden weerstaan.”

In tegenstelling tot de Spaanse koning Filips II, ook vorst over de Nederlanden, die als het ware artikel 36 wel letterlijk ten uitvoer bracht, gingen de gereformeerden lang zo ver niet. „Die gereformeerden hadden oog voor het element dat God geduld heeft met mensen. Zo ook moet de overheid, vanwege de hardigheid des harten, nooit het onderste uit de kan willen”, zegt Van der Zwaag. In de Republiek hadden onze christelijke voorvaderen dan ook oog voor het verdragen van andersdenken, noem het gedogen, stelt hij.„Natuurlijk was er altijd een spanning tussen de overheid, die uit is op orde en stabiliteit, in de kerk, die de overheid erop aansprak artikel 36 beter ten uitvoer te brengen. In de praktijk leverde dat echter niet vaak conflicten op. Je ziet dat er behoorlijke harmonie is en dat er momenten van theocratie te vinden zijn in diverse steden en regio's in de Nederlanden in de zestiende en zeventiende eeuw.”

Suggestief
De artikel-36-kenner acht het schrappen van de 21 woorden over het „weren en uitroeien” door de gereformeerde synode in 1905 een miskleun. De grote politieke en kerkelijke roerganger in die discussie over het schrappen van tekst was Abraham Kuyper. Van der Zwaag: „Het bezwaarlijke van Kuyper vind ik dat hij artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis interpreteert in het kader van geweld. Daarin is hij heel suggestief. Volgens hem zouden de moderne theologen van de negentiende eeuw, de 'Groninger richting', op de brandstapel moeten, overeenkomstig de onverkorte versie van artikel 36. Hij maakt er een artikel van dat op bloed uit is. Kuyper doet daarmee geen recht aan de ontstaansgeschiedenis van dat geloofsartikel en de hele gereformeerde overheidsvisie. Die gereformeerde voorvaders wilden het geweten vrijlaten en bepleitten vrijheid van denken en belijden.”

De vrijgemaakt gereformeerden, het GPV en ook vrijwel de hele RPF hebben zich op dit punt sterk kuyperiaans betoond, vindt Van der Zwaag. „Het GPV en de RPF zijn onkritisch omgegaan met het verwijt van de intolerantie van artikel 36. Waarschijnlijk wisten ze te weinig af van de gematigde opstelling van De Brès. Je merkt bij het GPV welhaast een allergie voor alles wat te maken heeft met theocratie. Ook tref je daar een te hoge waardering aan voor de geestelijke vrijheid. Ook dat in navolging van Kuyper.”

Tegelijk merkt Van der Zwaag op dat het GPV een neutrale overheid vierkant van de hand wijst. En het ijveren van GPV'er A.J. M Verbrugh voor het opkomen voor de eer van God door de overheid is iets wat SGP'ers voluit zouden beamen. Dat brengt de auteur tot een oproep aan de drie reformatorische partijen in het parlement: „Ik hoop dat SGP, RPF en GPV mijn studie willen gebruiken bij het verder nadenken over artikel 36. Wat houdt bij GPV en RPF de (onder)scheiding van kerk en staat precies in? Welke roeping heeft de overheid, als het gaat om het geestelijk leven van andersdenkenden? Waar ligt de grens van het overheidshandelen? Kan een christelijke partij de overheid k aanspreken op het uitvoeren van de eerste tafel van Gods Wet? GPV en RPF hebben daar veel meer moeite mee dan de SGP, die dat voluit erkent. Ik zou het aardig vinden, als alle drie de partijen nog eens nadenken over hun overheidsvisie.”

Profetisch
Van der Zwaag neemt ook de SGP'ers op de korrel. Hij constateert een verschuiving van de oude, radicale SGP-visie op artikel 36, zoals Petrus Datheen die voorstond, naar een meer gematigde opvatting a la Willem van Oranje. De samenvatting van dat standpunt, dat SGP-oprichter ds. G.H. Kersten dan de Datheen was en zijn politieke nazaat ir. Bas van der Vlies Willem van Oranje, gaat de promovendus wat te ver.

„Van der Vlies voelt zich ook verwant met het gedachtengoed van Datheen”, zegt hij glimlachend. „Ik waardeer in Van der Vlies dat deze onlangs de kerken opriep zich tot de overheid te wenden. Zo moeten ze hun profetische taak vervullen. Dat is helemaal in de lijn van artikel 36.”

Hoezeer de SGP ook theocratische partij wil zijn en de onverkorte tekst van artikel 36 hoog in het vaandel voert, eenduidig ligt het allemaal niet. „De SGP is niet altijd duidelijk over de implicaties van artikel 36 voor het vraagstuk van de tolerantie. Hoe moet de overheid haar positie innemen ten aanzien van niet-christelijke verschijnselen in de samenleving? Opvallend is dat de SGP de taak van de overheid ten opzichte van deze verschijnselen hoofdzakelijk negatief verwoordt. Hoe de tolerantie in de praktijk wordt uitgewerkt en politiek vorm krijgt, blijft vaak onduidelijk”, luidt Van der Zwaags prikkelende kritiek op de staatkundig-gereformeerden. De auteur constateert binnen de SGP verlegenheid over deze kwestie. In zijn conclusies roept Van der Zwaag de SGP op creatief om te springen met dit moeilijke vraagstuk. Hij wil dat de SGP in „open dialoog” met anderen de actualiteit van artikel 36 onder de aandacht weet te brengen, met het oog op de hele samenleving. „Er is duidelijk meer aandacht gekomen voor een eigentijdse vertaling van de eigen principes, het voorleven in plaats van alleen voorzeggen”, zo ziet hij als een hoopvol teken.

Agressie
Van der Zwaag is ervan overtuigd dat onder het paarse bewind artikel 36 onverminderd en onverkort geldingskracht heeft. Hij spreekt de beroemde hervormde theoloog A.A. van Ruler na, die sprak van het „agressie plegen op de neutrale staat”, ook door Van der Vlies geciteerd. Te gemakkelijk wordt vandaag de dag erkend dat we leven in een multireligieuze en multiculturele samenleving.

„Als feit erken ik dat wel, maar een godsdienst die gebaseerd is op Gods Woord, heeft een exclusieve waarheidsopvatting. Dat is voor de christelijke politiek ook van belang. De christelijke waarheid heeft iets intolerants, iets unieks, om weer Van Ruler te citeren. Met de islam in ons land weet ik wel dat artikel 36 ver weg is van realisatie. Moet je dan maar de eis aanpassen aan de werkelijkheid? Als je dat doet, haal je de spanning weg die in artikel 36 zit.” „De moeilijkheid is natuurlijk dat christen-politici in de Tweede Kamer te maken hebben met een politiek bedrijf waarin nauwelijks nog plaats is voor beginselen. Er is een enorme verzakelijking van de politiek opgetreden. Toch is het de taak van deze politici de overheid te bevragen op haar roeping. Dat is hun huiswerk.

De praktijk van alledag is weliswaar uitgangspunt, maar niet norm. Als de praktijk de norm bepaalt, loop je het gevaar dat je op voorhand zegt: artikel 36 is onhaalbaar.

Ben ik met deze uitspraken naïef of een idealist? Theocratie is ten diepste geen ideaal, maar een beginsel. Noem mij maar een dromer. Want, wie niet droomt, leeft niet meer. Artikel 36 en het theocratisch beginsel heeft niet afgedaan, maar is een zaak van levensbelang.”

Dit is een publicatie uit het Nederlands Dagblad,
d.d. 29 mei 1999.