Theocratie: Tussen ideaal en praktijk 1 juni 1999

Van der Vlies neemt de handschoen van Van der Zwaag graag op

„Theocratische norm nooit opgeven”

Door B. J. Spruyt
DEN HAAG – De politiek leider van de SGP, B. J. van der Vlies, begroet de dissertatie van K. van der Zwaag over artikel 36 als een „welkom geschenk.” De handschoen die de SGP daarin krijgt toegeworpen, neemt hij graag op. Maar de discussie die Van der Zwaag op gang wil brengen, mag niet leiden tot een „catalogus van dictaten” voor SGP-politici. „We sturen onze mensen wel met beginselen op pad, maar niet met een last.”

B. J. van der Vlies
De SGP is niet alleen de oudste politieke partij van Nederland maar ook de enige die voor de onverkorte handhaving van artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis staat, het artikel dat de overheid oproept „om te weren en uit te roeien alle afgoderij, en valse godsdienst, om het rijk des antichrists te gronde te werpen.” Hoe is het om als politiek leider van die partij een dissertatie over de geschiedenis van dit artikel in de schoot geworpen te krijgen?

Door alle politieke consternatie van de afgelopen weken heeft Van der Vlies nog niet de „tijd en concentratie” kunnen vinden om de „dikke en gedocumenteerde studie” volledig te lezen. Maar het geschenk is „zeer welkom”, zeker ook omdat de auteur zijn onderwerp met sympathie („congeniaal”) heeft beschreven. „Het boek verdient de aandacht en wordt hopelijk gezaghebbend.” Het partijbureau deelt dat oordeel. In de laatste Banier krijgen leden de mogelijkheid aangereikt het boek met korting te bestellen.

Artikel 36 staat voor Van der Vlies niet ter discussie. „Wij zijn staatkundig gereformeerd. Die naam verwijst al naar onze grondslag van Bijbel en belijdenis. Artikel 36 is daarvan een onlosmakelijk onderdeel. Bij die verankering moeten we blijven. Als je ernst wilt maken met Gods geopenbaarde wil met betrekking tot het overheidsambt, kom je bij artikel 36 uit. Als geloofsbelijdenis zijn die woorden ons aan het hart gelegd.”

Van der Vlies ervaart dagelijks in zijn politieke praktijk dat de secularisatie en de toenemende pluriformiteit van de Nederlandse samenleving „ertoe leiden dat de werkelijkheid steeds verder van het ideaal van artikel 36 verwijderd raakt.” Maar dat mag nooit leiden tot het opgeven ervan. „Dan raken we los van onze wortels en ons bestaansrecht, en van het geloofsbevinden dat God recht heeft op ieders eer. Dat is voor mij de kern. Die kun je niet amputeren.”

Afscheiding
Dat niet alleen de maatschappelijke ontwikkelingen maar ook de kerkelijke verdeeldheid het theocratisch ideaal niet naderbij brengen, beseft Van der Vlies maar al te goed. Maar hij is minder pessimistisch dan hervormde theologen als Kromsigt, Haitjema en Hoedemaker, die benadrukten dat artikel 36 één belijdende volkskerk veronderstelt en dat Afscheiding en Doleantie de verwerkelijking van artikel 36 om die reden onmogelijk hebben gemaakt.

„De kerkelijke verdeeldheid is een grote zorg. De versnippering en kakofonie ontkracht het getuigenis van de kerk tegenover de overheid. Tegelijkertijd voelen wij ons sterk verbonden met mensen uit kerken die uit de Afscheiding zijn voortgekomen. Bovendien is de SGP een interkerkelijke partij en gaat het ons om de norm van het theocratisch beginsel. Die norm kunnen we ook nu uitdragen, zij het inderdaad minder krachtig dan wanneer ons getuigenis zou worden gesteund door het spreken van een publieke volkskerk.

Van der Vlies is „dankbaar” voor de vaststelling van Van der Zwaag dat de SGP trouw is gebleven aan haar theocratische principes. Maar de passages waarin Van der Zwaag beweert dat de partij zich in onvoldoende mate bezint op de vraag wat de consequenties van het theocratisch beginsel voor tal van beleidsonderwerpen zijn, zijn de politieke leidsman natuurlijk ook niet ontgaan. Bij tal van onderwerpen heeft de SGP geen eensluidend standpunt, constateert Van der Zwaag.

Onduidelijkheden
Van der Vlies ontkent dat de SGP zich niet zou bezinnen op de praktische vormgeving van het theocratisch beginsel. Hij verwijst naar de toelichtingen op het beginsel- en gemeenteprogramma en naar studies van de Guido de Brès Stichting. „Maar als Van der Zwaag vindt dat er toch nog onduidelijkheden zijn, dan vat ik dat niet op als flauwe kritiek, maar als een handschoen die ik graag oppak.”

Een voortgaande discussie mag er volgens Van der Vlies echter niet toe leiden dat de SGP een „catalogus” gaat opstellen waarin wordt vastgelegd welk standpunt een SGP'er op tal van beleidsterreinen precies moet innemen en uitdragen. „Er blijft altijd sprake van een spanningsveld. We moeten de worsteling niet wegredeneren.

Onze vertegenwoordigers moeten de ruimte houden om in hun eigen context hun eigen afwegingen te maken. Dat betekent natuurlijk niet dat alles vrij is. Ik kan me bijvoorbeeld niet voorstellen dat een SGP'er ooit voor zondagsport zal stemmen. Maar dictaten staan mij niet voor ogen. SGP-politici moeten verantwoording afleggen aan hun kiesvereniging en aan de partij, maar we gaan hun die zonder last of ruggespraak behoren op te treden, niet met een last op pad sturen.”

Van der Zwaag merkte onder andere op dat sommige SGP'ers voor de bouw van een moskee stemmen en anderen tegen. Uit angst dat er tijdens het interview alsnog een catalogus wordt opgesteld, reageert Van der Vlies met de opmerking dat hij niet wil ingaan op „casuïstiek. Ik ben voor homogeniteit en duidelijkheid, maar keur verschillende nuances in complexe situaties niet af. Natuurlijk heeft artikel 36 betekenis voor de ruimte die andere godsdiensten in onze samenleving kan worden toegestaan. Maar onze maatschappij is pluriform en de werkelijkheid weerbarstig.”

Tweesprong
Ook bij de door Van der Zwaag gesignaleerde tweesprong waar de SGP voor zou staan, kan Van der Vlies zich iets voorstellen. Naar zijn mening halen zowel degenen die eenzijdig het belang van het oude getuigenis benadrukken als degenen die (al te) praktisch bezig zijn, de spanning uit de confrontatie tussen norm en werkelijkheid.

„Het zomaar teruggrijpen op de woorden en stijl van onze vooroorlogse leidslieden is onmogelijk. We moeten hetzelfde beginsel op een eigentijdse en herkenbare wijze uitdragen. Anderzijds kunnen we ook niet opgaan in louter en alleen politiek handelen. Beide standpunten sluiten elkaar niet uit, maar liggen in elkaars verlengde. Volgens mij is het juist karakteristiek voor de SGP dat we elkaar op onze zorgen over en weer durven aanspreken. We moeten elkaar vasthouden en blijven opscherpen.”

Nu het proefschrift van Van der Zwaag verschenen is, hoopt Van der Vlies vooral dat „studenten en academisch gevormden” uit de achterban van de SGP „energie en inspiratie zullen vinden voor vervolgstudies.” Graag zou hij eens een studie lezen over „mensen uit de Bijbel die de Heere vreesden en een politieke taak vervulden in een puur heidense omgeving. Dat waren de mannen naar wie ds. Kersten verwees toen hij zijn gang in de politiek tegenover zijn achterban moest verdedigen. Ik denk aan Jozef aan het hof van Farao, aan Nehemia en Obadja, maar natuurlijk vooral aan Daniël, die leidinggaf aan het ambtelijk apparaat in Babylon. Is hij programmatisch bezig geweest om Gods wet geëerbiedigd te krijgen?

Daarover moet toch het een en ander terug te vinden zijn in profane kronieken. We hebben het hier toch over historische feiten? Ik zou zo graag zien dat onze zoektocht naar de omsmeding van het goud van ons beginsel in de pasmunt van de moderne tijd zou worden gesteund door dergelijk wetenschappelijk onderzoek.”